dinsdag 31 maart 2009

Klein varkentje





Klein varkentje
Toen ik klein was, nog kleiner dan nu, was ik altijd al de kleinste, hoeveel ik mama's melk ook dronk ik bleef klein en niet erg sterk. Ik dronk zoveel totdat ik niet meer kon en zelfs dan ging ik vaak nog door. Mijn moeder,broertjes en zusjes sliepen al lang,maar ik zal groter en sterker worden dus dronk ik door. Mijn moeder zegt wie niet groot en sterk is moet slim zijn. Als je groot wil worden dan moet je veel slapen. Ik heb spijt dat ik daar niet naar heb geluisterd, want ik ben nog steeds kleine Eddy, maar mijn broers en zussen zijn groot, heel groot. Iedereen zegt altijd daar is kleine Eddy. Ik loop altijd stoer en maak me zo groot mogelijk, maar dan nog zeggen ze oh wat schattig die kleine Eddy. Ik ben het zat. Nooit zal iemand mij meer kleine Eddy noemen. Het was stil in de schuur, iedereen lag te slapen. Ze snurkten zo hard dat ze kleine Eddy niet hoorden. Eddy had al een keer een gat gezien, waar hij mooi doorheen kon, nu was het wel een geluk dat hij zo klein was, maar aan de andere kant, had hij niet door dit gat gemoeten als hij groot was. Als hij groot was kon hij hier blijven. Waar zal ik heen gaan dacht kleine Eddy. Hij liep en liep. Ik wil groot worden, maar hoe? Opeens hoorde hij gepiep en gemiaauw. Een kat wou een muis opeten. Kleine Eddy nam een aanloop en de kat vluchte weg. Dank je wel zei de muis. Ik heet Mies en hoe heet jij? Ik heet Eddy, Kleine Eddy. Klein? zei Mies ik vindt je heel erg groot. Eddy moest er van huilen, hij was groot. Muis vroeg of Eddy bij haar wou wonen? Er stond een oud schuurtje in het weiland en daar kon Kleine Eddy wonen, want in Mies haar huisje kon hij niet wonen, daarvoor was hij veel te groot. En zo werd hij nooit meer kleine Eddy genoemd, maar sterke en grote Eddy. 

maandag 30 maart 2009

Het bosheksje




Het bosheksje,

Jantje was eens aan het wandelen in het grote bos. Hij had van papa gehoord dat daar een heksje woonde en  hij was op zoek naar het bos heksje.
Jantje zag echter niemand , plots hoorde hij een fijn stemmetje. Pas op pas op dat je niet op mijn huisje stapt. Jantje keek verbaast, maar hij zag niemand.
Hier beneden riep het stemmetje, als je goed kijkt zul je me zien.
Jantje keek naar de grond en hij zag een piep klein mensje. 
Wie ben je zei het bosheksje?
Ik ben Jantje en ik was aan het zoeken naar jou.
Nou nou dat is lief van jou zei het heksje heb je soms dorst? En wil je eens in mijn huisje komen?
Ja zei Jantje, maar ik ben toch veel te groot voor jou huisje?
Ja dat klopt, eerst zal ik jou eens moeten betoveren zodat je zo klein zal worden als ik.
Ok zei Jantje, 
Het heksje nam haar toverstokje en ze sprak een eigenaardige toverspreuk uit.
En Plots was Jantje zo klein dat hij naar binnen kon.
Wat wil je drinken zei het heksje? Is Coca Cola goed? 
Ja zei Jantje en hij zette zich aan de grote tafel van de bosheks.
Waarom wou je me zien zei het heksje?
Wel zei Jantje, mijn papa heeft al over jou verteld, en ooit heeft papa jou als eens ontmoet. Toen hij klein was hebt jij hem zelfs eens gered, hij was in de vijver gevallen en bijna verdronken.
O ja nu weet ik het weer, zei het heksje. Maar ik denk dat je nu beter naar huis kan lopen eer het donker wordt.
Ja zei Jantje wil je me dan terug weer groter toveren?
Dat is zeker zei het bosheksje, en ze nam haar toverstokje. Kom maar mee naar buiten dan zal ik jou weer groter toveren, het bosheksje sprak weer een toverspreuk uit.
En Jantje werd weer zo groot als voordien.  
Je moet maar eens   terug op bezoek komen hoor riep het heksje.
Oké zei Jantje en hij liep zo vlug hij kon terug naar huis.
Jantje vertelde thuis aan zijn ouders wat voor een geweldig avontuur hij had meegemaakt.
Mama dacht bij zichzelf wat heeft onze zoon een fantasie.
Maar papa wist wel beter hij had dat lieve boshesje al vele malen bezocht.

Einde

zondag 29 maart 2009

De hond en de kat





De hond en de kat
er waren eens een kat en een hond.
Die natuurlijk elkaars grootste vijand waren.
ze deden nooit eens een keer lief of zo tegen elkaar,
altijd vechten.
Maar toen de kat jonge katjes kreeg,
waren de hond en de kat heel erg lief tegen elkaar.
Even later kreeg al snel ook de hond jonge hondjes.
En iederen hond vroeg aan de hond:
waarom loop jij met die kat.
jij hoort buiten en achter de kat aan te rennen.
En dan zij de hond terug:
ten eerste:
die kat daar is geen hij maar een zij
ten tweede ze is heel erg aardig
en ten derde
het is wel mijn aller aller aller beste vriendin en geen hond zelfs jij niet kan dat veranderen.
En de katten vroegen dan natuurlijk:
waarom loop jij met die hond
jij hoort hem te krabben en weg te rennen.
en dan zij de kat hetzelfde als de hond.
ze waren de beste vriendinnetjes.
En al snel groeide de jonge hondjes en de katjes op.
en die werden ook de beste vriendjes en vriendinetjes.
Maar de anderen honden en katten vonden het maar niets.

Het konijntje Elsje





er was eens een lief klein konijntje dat elsje heete. Hij woonde samen met zijn ouders en zusje in het bos. Op een dag toen elsje groot genoeg was mocht hij met vader mee het bos in. Daar mocht hij eten zoeken en hout hakken en ga zo maar door. Het word al bijna winter zegt zusje tegen haar moeder. Ja zusje dat klopt, daarom zijn papa en elsje nu ook aan het werken. Over een maand gaat het vriezen en misschien wel sneeuwen, dan moeten we de hele winter in ons hol blijven. Strakjes na het ontbijt gaan wij het huis vast schoonmaken,oké mama zegt zusje. Als het donker begon te worden zijn vader en elsje nog steeds niet thuisgekomen. Moeder zit te wachten met het eten, maar geen vader en geen elsje te zien. ondertussen in het bos is het zo donker geworden dat elsje en vader niet meer weten waar ze zijn. papa ik ben zo bang zegt elsje. Stil maar zoon we vinden de weg wel terug, wat zullen mama en zusje bezorgd zijn. Opeens horen ze gefluit, ze zijn aan het zoeken maar kunnen niks zien. Het gefluit word luider en luider, het komt steeds dichterbij. dan opeens zien ze een vuurvliegje. papa en elsje roepen hard vuurvliegje, vuurvliegje wijst u ons de weg?. Waarop het vuurvliegje andwoord. Natuurlijk loop maar achter mij aan! na een half uurtje lopen komen ze dan eindelijk thuis aan, zusje en mama staan al buiten. Zo daar zijn jullie eindelijk roept mama. ja het was zo donker in het bos mama zegt elsje we konden niks meer zien. maar toen kwamen we een vuurvliegje tegen en die heeft ons thuisgebracht. Gelukkig maar zegt mama, wij waren al ongerust. Het eten staat op tafel te wachten jongens. Ze bedanken het vuurvliegje en ze gingen vlug naar binnen toe.

zaterdag 28 maart 2009

De vlieg en de vlo




De vlieg en de vlo
Op een dag kwam de vlo de vlieg tegen. Het was lang geleden dat zij elkaar voor het laatst hadden gezien en ze begroetten elkaar hartelijk. De vlo merkte op dat de vlieg rood doorlopen oogjes had en zij vroeg naar de reden.

"Ik zal het je vertellen," legde de vlieg uit. "Stel je dit eens voor: ik ben samen met een man. Ik steek de man, dat is zo mijn natuur, hij slaat mij, dat is zijn natuur. En dan heb ik toch een plezier! Ik lach en lach zó hard dat daardoor mijn ogen bijna uit mijn hoofd gerold zijn!"

En beiden sloegen zich op de knieën van het lachen. "Maar jij dan," sprak eindelijk de vlieg, "jij hebt helemaal geen nek meer! Wat is er met je gebeurd?"

"Wat mij betreft," legde de vlo uit, "je weet wel dat ik erg kouwelijk ben. Nou vind ik het lekkerste plekje van de mens daar waar het het warmst is. Ik laat me dus tussen de huid en de kleding glijden, maar daar is het erg nauw. Zo nauw dat ik duw, en ik heb zó hard geduwd dat daardoor mijn hele nek naar binnen geschoten is."

Muizen en olifanten





Muizen en olifanten
Midden in een groot bos lag een tempel, met een prachtige vijver ervoor. De tempel was vervallen en honderdduizend muizen huisden erin. Ze hadden daar hun holletjes gebouwd en leefden heel tevreden. Maar er kwam een grote droogte. De koning der olifanten met zijn kudde kwam op de vijver af op zoek naar water. Ze renden door de tempel en honderden muizen werden onder hun poten verpletterd en duizenden werden verminkt. De muizen overlegden met elkaar en ze besloten met een deputatie naar de koning der olifanten te gaan en hem vriendelijk te verzoeken langs een andere weg naar de vijver te lopen.

"Heb toch medelijden met ons!" riepen ze met hun kleine stemmetjes. "Bhutadaya, vriendelijkheid voor alle schepsels is de sleutel tot het leven. Bovendien, wij zijn wel klein en onbelangrijk, maar eens zullen wij u een grote dienst bewijzen."

De koning der olifanten lachte bij dat idee, maar hij had medelijden met de muizen en nam met zijn kudde een andere weg naar de vijver.

Een poosje later vernam een koning van een naburig land dat de koning der olifanten altijd ging drinken in de vijver van de vervallen tempel. Hij zond er zijn jagers op af om onder water valstrikken te leggen. En zo werden vele olifanten gevangen en stevig vastgebonden. De jagers gingen terug naar de koning om hem hun succes te melden. De olifanten waren treurig, maar opeens herinnerde de koning der olifanten zich de opmerking van de muizen, waar hij toen zo om had gelachen. Gelukkig was een van de olifanten nog vrij en hij zond haar naar de muizen om het droevige verhaal te vertellen.

Meteen renden de muizen naar de plaats van het onheil. In de vervallen tempel woonden duizenden en duizenden muizen, want je weet hoe het gaat bij muizen, eerst zijn er twee en na een paar weken zijn er twintig en dan tweehonderd en ga zo maar door. Nou, in die tempel kon je de muizen niet tellen. In horden kwamen ze aangezet en ze begonnen te knagen. Als je olifanten vastbindt, moet je dikke touwen nemen, maar voor die honderden muizen was dat niets en in een uurtje was de klus geklaard. De muizen dansten een muizendans en ROETS.. weg waren ze.

Maar de koning der olifanten sprak: "Alle muizen worden bedankt, de kleine en nog kleinere. Olifanten, maak vrienden met alle schepsels. Al zijn wij sterk, er komt een moment dat we de hulp nodig hebben van zwakke schepsels."

woensdag 25 maart 2009

De haas en de schildpad





De haas en de schildpad

De niet zo slimme haas moest altijd lachen wanneer hij de schildpad zag lopen, want het ging zo langzaam. "Ik begrijp niet waarom jij nooit naar iets onderweg gaat," zij hij pesterig. "Als jij eindelijk aankomt, is het altijd te laat en alles is al lang voorbij."

De schildpad lachte een beetje. "Vlug ben ik niet," zei hij, "maar toch durf ik te wedden, dat ik eerder aan de overkant van dit veld ben dan jij. Zullen we een wedstrijd houden? Dan kun je het zien."

"Goed!" riep de haas en meteen sprong hij er vandoor, zo snel als hij kon. De schildpad ging heel rustig op weg.

Nu was het die dag erg warm weer met een brandende zon, en de haas werd halverwege moe en slaperig. "Weet je wat," dacht hij. "Ik doe even een tukje onder die heg hier. Zelfs als die schildpad me onderwijl voorbij loopt, heb ik hem in een flits weer ingehaald." De haas ging in de schaduw liggen en sliep in.

De schildpad kroop gestaag voort onder de warme zon.

Pas na lange tijd werd de haas wakker. Het was veel later dan hij dacht en hij keek eens rond. Geen schildpad te bekennen. "Nou nou," mompelde hij, "waar zit dat vriendje? Wacht maar, ik zal hem eens wat laten zien."

Als een pijl uit een boog schoot hij weg, door het korte gras, door het koren, over sloten, langs braamstruiken, en bij de laatste bocht bleef hij even staan om te zien waar de eindstreep lag. Daar! En nog geen halve meter ervoor kroop de schildpad, langzaam maar zeker, stap voor stap, dichter en dichter naar het eindpunt.

Met een geweldige sprong stoof de haas erop af. Maar hij was te laat. Toen hij de lijn passeerde, was de schildpad hem juist voor geweest.

"Zie je nou wel," zei de schildpad.

Maar de niet zo slimme haas had geen adem meer om nog te kunnen antwoorden.

maandag 23 maart 2009

De drie wensen ( om voor te lezen )




Er was eens een houthakker, die heel gelukkig met zijn vrouw in een hut van boomstammen midden in het woud woonde. Iedere morgen ging hij zingend naar zijn werk en wanneer hij 's avonds thuis kwam, dan stond er al een dampend bord soep op hem te wachten. 

Op zekere dag kwam hij terecht bij een sparreboom die vreemde gaten in de stam had. Deze zag er anders uit dan andere bomen en net toen hij de boom wou omhakken, stak een wat angstige elf het hoofd door een van de gaten.
'Wat is al dit lawaai?' vroeg de elf, 'je bent, hoop ik, toch niet van plan om deze boom om te hakken, ofwel? Dit is mijn huis!'

Vol verbazing liet de houthakker zijn bijl zakken. 'Wel, allemachtig,' stamelde hij. 'Er staan zoveel bomen in het bos, waarom moet je nou net deze boom omhakken,' voer de elf tegen hem uit.
Ofschoon hij verrast en ook wel een klein beetje bang was, begon de houthakker dapper van: 'Ik hak elke boom om, waar ik zin in heb...'
'Ja, ja,' viel de elf hem in de rede. 'Laat ik het zo zeggen: als jij deze boom niet omhakt, dan mag je drie wensen doen. Akkoord?'

De houthakker krabde zich eens achter het oor. 'Drie wensen? Ja, dat is goed' en hij begon een andere boom om te hakken. Onder zijn werk bleef hij denken aan die toverwensen. 'Ik zal eens zien wat mijn vrouw ervan denkt,' mompelde hij. 
De vrouw van de houthakker was buiten druk bezig een pot schoon te maken, toen haar man thuis kwam. Hij greep haar bij haar middel en draaide haar vrolijk in het rond.
'Hoera, hoera! We hebben geboft!'

De vrouw kon maar niet begrijpen waarom haar man zo uitgelaten deed en ze schudde zich van hem los. Later echter, toen hij met een mok wijn aan de eenvoudige tafel zat, vertelde de houthakker zijn vrouw over de elf. 
Ze begon al te verzinnen wat voor prachtige dingen de drie wensen van de elf hen zou kunnen brengen. 
De vrouw nam een slok uit de mok van haar man. Ze smakte haar lippen. 'Ik wou dat ik ook een slinger worsten had. ...
Meteen beet ze op haar tong, maar het was te laat. Er kwam opeens een slinger worsten tevoorschijn.
'Worsten,' brulde de houthakker. 'Wat een verkwisting. Ik wou dat die worsten aan je neus bleven plakken'. Nauwelijks had hij dat gezegd of de worsten sprongen de lucht in en kwamen vast te zitten aan de neus van de vrouw.

'Jij idioot. Wat heb je nou toch gedaan?' huilde de vrouw. 'Denk eens aan al de dingen die we hadden kunnen vragen!' 

De houthakker riep gekrenkt: 'Voor twee centen .....' 
Hij stopte verschrikt, want hij had bijna gezegd: 'Voor twee centen mag je mijn tong afsnijden'. Maar toen hij zag hoe bitter zijn vrouw aan het klagen was, barstte hij in lachen uit. 
'Als je eens wist hoe raar je eruit ziet met die worsten aan het puntje van je neus!' 
De vrouw trok aan de worsten, maar die bleven op hun plaats zitten. Ze trok en trok nog eens, maar het was tevergeefs. De worsten zaten heel stevig aan haar neus vast. 'Die zullen daar voor de rest van mijn leven zitten,' huilde ze. 

'Laat mij het eens proberen,' zei de houthakker, die medelijden met zijn vrouw kreeg en zich afvroeg hoe hij zou kunnen leven met een vrouw die zo'n rare neus had. 
Hij greep de worsten stevig vast en trok uit alle macht. Maar zo trok hij alleen maar zijn vrouw bovenop zich. Het echtpaar zat op de grond en keek elkaar verdrietig aan. 
'Wat kunnen we nou doen?' zeiden ze, maar allebei dachten hetzelfde. 'Er is maar één oplossing' zei de vrouw van de houthakker schuchter. 
'Ja, dat denk ik ook', zuchtte haar man, terwijl hij aan hun dromen dacht, en hij sprak heel dapper zijn derde en laatste wens uit. 'Ik wou dat de worsten van de neus van mijn vrouw af gingen'. 

En dat gebeurde. De man en vrouw vielen elkaar direct huilend om de hals. 'Als we maar geweten hadden hoe we op onze woorden konden passen', zeiden ze. 

De elfen hadden wel verwacht dat er iets vreemds zou gebeuren en zonder dat de houthakker en zijn vrouw het wisten hadden de elfen alles wat er was gebeurd gadegeslagen. 

Ze vonden het heel grappig. Want ze wisten iets wat mensen blijkbaar niet weten. Zij konden helemaal geen wensen vervullen. De mensen vervullen zelf aldoor al hun wensen. Wat ze geloven komt altijd uit. En als ze ergens niet in geloven, zullen ze dat ook niet meemaken. De houthakker en zijn vrouw geloofden in de macht van de elfen en door hun geloof werden hun woorden heel machtig. Ze waren gewoon een voorbeeld van al die mensen die de hele tijd hele vreemde dingen wensen en niet eens weten dat ze dat zelf doen. . 

Hoewel de elfen niets snappen van de mensen en hun rare wensen, hebben ze er wel heel veel plezier om! Het is toch ook wel heel vreemd dat mensen gewoon niet zien dat alles wat ze geloven altijd gebeurt! 

zondag 22 maart 2009

Vuil Jantje




Vuil Jantje


Jantje is een jongentje van 4 jaar, maar iedereen noemt hem vuil Jantje. Waarom hij deze naam heeft gekregen dat lees je in het volgend verhaaltje.

Vuil Jantje vroeg aan zijn mama, mama mag ik buiten in de tuin spelen?
Ja zegt mama maar je mag je niet vuil maken hé, zei ze streng.
Nee hoor zei Jantje, en hij holde vlug naar buiten.
Wat ga ik eens doen, dacht Jantje diep na. 
Ha ha riep hij ik ga met een been over de beekje springen er zit nu  toch niet veel water in.
En zo hinkelde Jantje naar de beek, en deed zo zijn gekke sprongetje.
Je raad nooit wat er toen gebeurde?
Jantje zijn sprong was een beetje mislukt en hij kwam pardoes met zijn achterwerk in het ondiepe beekje terecht.
Lap zei Jantje mijn broek is nu nat en vuil. Wat zal mama nu boos zijn op mij, en het veegde zijn broek met zijn handjes een beetje af.
Maar de broek werd er niet mooier op, en Jantje dacht ik ga maar naar mama.
Jantje kwam bij mama binnen in huis, mama niet boos zijn hoor....
Toen kwam mama naar Jantje toe, maar Jantje je broek is helemaal vuil!
Kom zei mama we gaan je vlug eens wassen en een mooie broek aandoen.
Mama stak Jantje al lachend in het bad, en zei ze wat gaan we zoal wassen?
De oren het gezicht de buik en zeker niet te vergeten dan de lurven.
Wat zei Jantje, de lurven? ik weet niet wat dat is?
Weet je dat niet Jantje? dat zijn hier je oksels en zo begon mama Jantje te kriebelen.
Toen Jantje gewassen was een mooie kleertjes aanhad vroeg hij, mama ben je nog boos?
Nee hoor dat ben ik eindelijk nooit geweest op jou, en nu ben je eindelijk we een zeer mooi Jantje hoor.

Fred de egel




Moe

Fred de egel is moe. Hij rolde zich lekker op en wachtte op slaap. Met zijn ogen dicht en zijn mond ietsje open. Om diep te kunnen ademen.

Maar de slaap kwam niet.

Misschien lig ik niet goed en kan de slaap er niet bij, peinsde de egel. Nog eens rolde hij zich op, maar nu net iets anders.

In de verte hoorde hij de specht. En ergens anders kraakte een takje.Maar nergens was slaap.

'Wat vervelend,' mopperde de egel. Diep dacht hij na. Misschien moest hij eerst wat drinken. De egel krabbelde overeind en slurpte wat water. Toen rolde hij zich weer op tot een kleine bal en wachtte.

Zijn oogleden voelden zwaar en zijn adem kwam van diep. Maar de slaap bleef weg.

De egel zuchtte. 'Misschien moet ik een stukje wandelen.'

Nog eens stond hij op en hij drentelde wat in het rond.

De egel had de nacht nog nooit goed gezien. Hoog boven hem flonkerden de sterren. En de maan zag hij ook. Het was een heel mooie nacht om te slapen.

Toen hij genoeg had gewandeld, rolde hij zich voor de vierde keer op.

Maar nu was hij helemaal niet moe meer.

'Mooi is dat,' moperde de egel.

Hij dacht aan wat hij nu allemaal zou kunnen gaan doen. Wie weet wat er allemaal 's nachts te beleven viel in het bos. Misschien kon hij de sterren eindelijk tellen. Of wachten tot de zon opkwam. En anders kon hij raar gaan springen. Niemand die het zag.

Maar de egel bleef liggen.

En terwijl hij nadacht, viel hij ongemerkt in slaap ssst  ssst.

dinsdag 17 maart 2009

De oren van koning Midas




Op een dag was koning Midas, de koning van Frygië, bekend om zijn domheid en om zijn mooie rozentuinen, te gast bij een muziekwedstrijd. Het was een belangrijke wedstrijd, tussen twee goden: Apollo, de god van kunst en muziek met zijn lier en de herdersgod Pan met zijn panfluit. Tmolus, een riviergod mag de winnaar aanwijzen. Hij wijst Apollo aan als winnaar. Koning Midas is het daar niet me eens, en dat laat hij merken ook. "Boe, boe!" roept hij "Pan was veel beter!" Apollo kijkt verontwaardigd achterom. Wat een onzin. Niemand is beter dan hij, die domme Midas. Snel trekt hij Midas aan zijn beide oren die prompt veranderen in ezelsoren. Zo!

Midas schaamt zich vreselijk. Had hij zich nou maar nergens mee bemoeid! Gelukkig draagt iedereen in zijn koninkrijk, Frygië, een hoge muts. Koning Midas draagt zijn muts dag en nacht zodat niemand achter het geheim van zijn oren komt. Dat wil zeggen.... bijna niemand: de kapper van de koning wist het natuurlijk wel, dat was onvermijdelijk, maar hij had gezworen het nooit aan iemand te vertellen.

Het kostte de kapper veel moeite zijn grote geheim te bewaren. Op een gegeven moment moest hij het vertellen, hij kon het niet meer voor zich houden. Hij rende buiten de stad, naar de rivier de Pactolus. Daar groef hij snel een kuil. In de kuil fluisterde hij "Midas heeft ezelsoren!" en daarna gooide hij snel de kuil weer dicht. Zo, dat luchtte op, hij was zijn geheim kwijt en niemand zou iets weten.

Na een tijdje begon echter op de plek van de kuil riet te groeien. Steeds als de wind de riethalmen deed ruisen was er gefluister te horen:"Koning Midas heeft ezelsoren !" Binnen de kortste keren kende iedereen in het rijk van Frygië het geheim van de koning. Razend was hij, hij liet de arme kapper ter dood brengen en trok zichzelf voorgoed terug, diep in zijn paleis, waar hij langzaam wegkwijnde.

Het mannetje in de maan






Het mannetje in de maan is een volksverhaal dat een grote verspreiding kent. 

Als je naar de maan kijkt, blijken er lichte en donkere plaatsen te zijn. In de oudheid hield men deze donkere plaatsen voor zeeën. Thans weten we dat het hier om vlaktes gaat, waar het zonlicht anders wordt teruggekaatst. De donkere plaatsen riepen beelden op. Sommigen zagen hierin het beeld (gezicht) van een mannetje, anderen de afbeelding van een mannetje met een bos hout op de rug. Zodoende kwam het begrip mannetje in de maan (of: mannetje op de maan) in omloop. Het gaat hier dus om een fantasie-begrip. 

Het motief van het mannetje in de maan wordt gebruikt in verhalen en gedichten. Ook in veel mythologieën wereldwijd wordt aan de maan een personage toegekend. 

Op een zondag gaat Ludegeer hout sprokkelen. Als een priester hem erop wijst dat dat 's zondag niet mag, antwoordt Ludegeer, dat de zondag voor hem net zo'n dag is als de maandag. Als straf wordt hij naar de maan verbannen, zodat het voor hem altijd maandag is. 

Karin Bloemen heeft met een tekst en een gelijknamig liedje Woman in the moon, een variant gebaseerd op het verhaaltje van het mannetje in de maan. In China en veel andere landen ziet men geen mannetje maar een haasje. Wie goed kijkt, zal het dier herkennen. Het zit rechtop, kijkt naar links en zijn oren steken achteruit. Marcel Thielemans heeft het liedje gemaakt 'Kleine man in de maan'

zondag 8 maart 2009

Om voor te lezen



Kikker was in zijn tuin.
Daar kwam Pad voorbij.
"Wat een mooie tuin heb jij, Kikker", zei hij.
Ja, hij is erg mooi", zei Kikker.
"Maar je moet er hard voor werken."
"Ik wou dat ik een tuin had", zei Pad.
"Hier heb je wat zaadjes.
Stop ze maar in de grond," zei Kikker.
"Dan zul je ook gauw een tuin hebben."
"Hoe gauw?" vroeg Pad.
"Heel gauw," zei Kikker. 

Pad holde naar huis.
Hij stopte de zaadjes in de grond.
"Nou zaadjes," zei Pad, "ga maar groeien".
Pad liep een paar keer heen en weer.
De zaadjes gingen niet groeien.
Pad bracht zijn kop dicht bij de grond en zei heel hard:
"Nou zaadjes, ga maar groeien!"
De zaadjes gingen niet groeien.
Pad bracht zijn kop heel dicht bij de grond en schreeuwde:
"Nou zaadjes, ga maar groeien!" 

Kikker kwam het paadje ophollen.
"Waarom maak je zo'n lawaai?" vroeg hij.
"Mijn zaad wil niet groeien", zei Pad.
"Je schreeuwt ook veel te veel," zei Kikker.
"Die arme zaadjes durven niet eens te groeien."
"Durven mijn zaadjes niet te groeien?" vroeg Pad.
"Natuurlijk niet," zei Kikker. "Laat ze een paar dagen met rust.
Laat de zon erop schijnen, laat de regen erop neervallen.
Dan zullen je zaadjes gaan roeien." 

Die avond keek Pad uit zijn raam.
3 "Bah!" zei Pad. "Mijn zaadjes zijn nog niet aan het groeien.
Ze zijn vast bang in het donker."
Pad ging met een paar kaarsen in zijn tuin zitten.
"Ik zal de zaadjes een verhaal voorlezen," zei Pad.
"Dan zijn ze niet bang meer."
Pad las zijn zaadjes een lang verhaal voor.
De volgende dag zong Pad liedjes voor zijn zaadjes.
En de dag daarop las Pad gedichten voor zijn zaadjes.
En de dag daarop maakte Pad muziek voor zijn zaadjes. 

Pad keek naar de grond. De zaadjes waren nog niet gaan groeien.
"Wat moet ik doen?" riep Pad. "Dit zijn vast de bangste zaadjes van de hele wereld."
Toen was Pad zo moe dat hij in slaap viel.
"Pad, Pad, word wakker," zei Kikker.
"Kijk eens naar je tuin!"
Pad keek naar zijn tuin.
Kleine groene plantjes kwamen uit de grond op.
Pad riep: "Eindelijk zijn mijn zaadjes niet meer te bang om te groeien!"
"En nu krijg jij ook een mooie tuin", zei Kikker.
"Ja", zei Pad, "maar je had gelijk, Kikker: je moet er heel hard voor werken." 


Kees de Kikker

 

Frog1.gif

Hoi! Ik ben Kees de kikker. Ik ben zoals je ziet een groene kikker.

Ik leef, in een groep, op het vaste land van Europa en in Azië.

Ik eet graag mieren, wespen, vliegen, torren, vlinders en nachtvlinders. Ik ben nu ongeveer 12 centimeter groot. Ik ben een amfibie. Weet je waarom? Ik leef in het water en op het land en ik leg mijn eitjes in het water.

In dit verhaaltje wil ik jou graag wat vertellen over mijn leven. Er is namelijk heel wat met mij gebeurd voordat ik een gewone groene kikker werd. Luister maar eens.....

Het begon allemaal in mei. Mijn vader en moeder gingen naar een vijver toe. Daar waren nog veel meer groene kikkers. Al deze kikkers kwaakten hard, misschien heb je ze wel gehoord? De mannetjes hebben speciale zakken aan de zijkant van hen bek zitten, dit zijn een soort ballonnen. Hiermee kan hij extra hard kwaken. Van mei tot en met juli bleven mijn ouders daar. Daar hebben ze gepaard. Mijn moeder heeft eitjes gelegd in het water. Toen heeft mijn vader deze eitjes bevrucht. Mijn ouders hebben samen duizenden eitjes gelegd. De eitjes hebben ze in kleine klompen aan waterplanten vastgemaakt. En toen zijn ze weg gegaan. Zo een klomp eitjes noemen we kikkerdril, want het voelt een beetje als een drilpudding.

Toen zat ik, samen met duizenden broers en zussen als eitje in het kikkerdril. Maar toen waren we nog geen kikker. Eerst gebeurde er nog een heleboel terwijl we in het eitje zaten. Het kikkerdril zit meestal aan waterplanten vast. In het begin waren mijn broers, zussen en ik nog maar een donker stipje!

Maar langzaam begonnen we te groeien en kregen we een klein staartje.We werden hele kleine visjes, met een dik kopje. Dat wordt vaak een kikkervisje of dikkopje genoemd.We begonnen ons snel uit het eitje te wurmen. Toen we eruit waren aten we het lege eitje meteen op, want dat vinden kikkers lekker.

Maar goed, toen was ik dus een kikkervisje. En ik wilde natuurlijk een kikker worden. Maar kikkervisjes hebben geen longen, zoals mensen, maar kieuwen, zoals vissen. Dus ik moest onder water blijven. Terwijl ik dus onder water bleef at ik algen. Algen zijn kleine waterplantjes.

Ik begon te veranderen. Aan de achterkant begonnen pootjes te groeien. Langzaam begon er over mijn kieuwen een huidje te groeien. Ik kreeg longen! Na een tijdje begonnen ook mijn voorpoten te groeien en mijn staartje werd steeds korter. In een paar weken tijd was ik van een klein kikkervisje tot een klein kikkertje gegroeid!

Helaas hebben veel van mijn broertjes en zusjes het niet gehaald. Van de duizenden eitjes zijn er maar een paar over gebleven. Maar dat is ook niet zo raar, want anders zouden er veel te veel kikkers komen.

Nu ben ik dus helemaal volwassen. Ieder jaar in de maanden mei, juni en juli ga ik weer naar de vijver waar ik geboren ben. Daar leg ik samen met een vrouwtje eitjes, net zoals mijn ouders hebben gedaan.

Ik hoop dat je het leuk vond om wat meer over mij en natuurlijk ook alle andere kikkers te horen. Misschien kom ik je nog eens tegen!

KWAK!!!

Het is lente

Op de kinderboerderij






Het is lente. De zon schijnt. Sim speelt in de zandbak. 
Hij maakt taartjes. Hij doet net of hij een hapje neemt. 
Sim vraagt: 'Mama, wil jij ook een taartje?' 
'Ja, lekker,' zegt mama. 'Jij maakt heerlijke taartjes!' 
'Ik heb geen zin meer om te spelen,' zegt Sim. 
Mama heeft een idee. 'Ga je mee naar de kinderboerderij?' vraagt ze. 
'Jippie!' roept Sim. 'Dan nemen we brood mee!'

Sim en mama lopen naar de boerderij. Hij is vlakbij hun huis. 
Een hondje rent naar hen toe. Het is een klein beestje, 
maar hij kan hard blaffen. 'Woef, woef.'  Sim is niet bang. 
Hij vindt het hondje lief. Het hondje loopt met Sim en mama mee.

Op de boerderij gaan mama en Sim eerst naar de kippen. Ze maken veel kabaal. 
'Tok, tok, wij hebben honger,' zeggen ze. Boer Jan strooit maïs in hun ren. 
De kippen hebben het druk met eten. Ze pikken ook naar elkaar.

Mama en Sim lopen verder. In de vijver zwemmen  eendjes. Het lijkt wel of ze tikkertje spelen. Ze zitten elkaar achterna. 'Kwak, kwak, pak me dan!' 
Sim gooit stukjes brood in het water. Alle eendjes willen hetzelfde stukje. 
Gelukkig heeft Sim veel brood. Sim neemt zelf ook een stukje. 
Hij heeft honger. Mama moet lachen. Ze zegt: 'Hier heb je een krentenbol.' 
Mama en Sim rusten even uit op een bankje.

Sim rent alweer verder. Mama loopt rustig achter hem aan. Sim staat bij de varkens. 
Hij probeert hun geluid na te doen. 'Knor, knor.' Mama zegt: 'Je moet een beetje 
snurken. Net als papa wel eens doet.'  Sim probeert: 'Knor, knor.' 
De varkens luisteren niet. Ze rollen in de modder. 'Bah, wat vies,' zegt Sim. 
'Knor, knor,' antwoorden de varkens.

Boer Jan heeft een emmer in zijn hand. Hij vraagt aan Sim: 
'Wil je kijken als ik de koeien melk?'  Sim kijkt naar mama. Zij knikt en zegt: 
'Dat wil ik ook wel zien!' 
De boer zit op een klein krukje naast de koe. Hij zet de emmer onder de uiers. 
Zachtjes trekt hij met zijn duim en wijsvinger aan de uier. De melk spuit eruit. 
De koe vindt het fijn. 'Boe, boe!' loeit hij. Dan draait hij zijn grote kop om. 
Sim schrikt. De boer moet lachen. 'Hij doet niets, hoor! Wil je een beetje melk proeven?'  Sim knikt. De melk smaakt heel anders dan thuis.

Mama zegt: 'Kom, we moeten weg. Papa komt zo thuis.' Sim zwaait naar de boer. 
'Gaan we morgen weer naar de boerderij?  Het is hier zo leuk!' 
'Dat zien we nog wel,' zegt mama. Het hondje blaft nog eens: 'Woef, woef, tot ziens!'