vrijdag 28 augustus 2009

De goede dennenboom





De goede dennenboom

Een verhaal van Urbanus over de belevenissen van een dennenboom

In het dennenbos liep een man met een bijl en drie kleine kindertjes. De grote dennenbomen trokken zich van het viertal niet veel aan want zij wisten dat zij geen kwaad konden. De kleine dennenboompjes sidderden van angst als de man met de bijl dichterbij kwam. Ze trachten er allemaal zo onaantrekkelijk mogelijk uit te zien.

Al snel viel het oog van de kinderen op een prachtig boompje dat nog volop stond te pronken. "Deze hier is de mooiste!" riepen ze. Het was het domste boompje van het ganse dennenbos. Het kende het verschil nog niet tussen de lente en de winter en het begreep dan ook niet waarom al de andere boompjes zich zo lelijk maakten.

Vader duwde de kinderen eventjes opzij, spuwde in zijn handen en hief de bijl hoog in de lucht. Een iets oudere dennenboom die dit alles zag, kreeg zo'n medelijden met het domme boompje, dat hij zijn afhangende takken omhoog stak. Hij trok zoveel sap naar zijn kruin, dat zijn naalden glansden en fonkelden als kristal. Nu wuifde hij sierlijk met zijn takken om de aandacht van de kinderen op zich te vestigen. "Halt, vader, eigenlijk zouden wij liever deze hier willen."

"Zoals jullie wensen," zei vader en de bijl hakte diep in de voet van de moedige boom. De drie kinderen namen hem onder de arm en lachend stapten ze weer naar huis. De boom schreeuwde het uit van pijn, maar de mensen luisteren niet goed genoeg om de boom te horen huilen.

Daar stond hij nu, in het midden van de huiskamer, overdekt met slingerende lichtjes, slingers en bollen. Helemaal bovenaan stak een zilveren bol met een lange punt. Er waren al rare vogels boven op zijn kop komen zitten, maar zoiets, nee. Beneden aan zijn voeten stond een stalletje en hij zag hoe de kinderen er allemaal plaasteren figuurtjes inzetten met overal kleine schaapjes er om heen. "Zie mij hier nu staan," mopperde de boom, "ik ben blij dat de andere bomen mij niet zien, met al die belachelijke rommel aan mijn lijf."

Zo stond hij daar week na week. Op zekere dag maakten de kinderen weer een drukte van belang om en rond het stalletje. "Wel verdraaid," dacht hij. "Nu komen er nog drie beeldjes bij, waarvoor dient dat toch allemaal."

De dennenboom had al veel van zijn groene glans verloren en wanneer de kinderen eventjes aan zijn takken kwamen, voelde hij de dennennaaldjes overal langs zich heen naar beneden vallen. De dag daarna werd hij van al zijn versieringen ontdaan en al de plaasteren mannetjes werden in een papiertje gerold en in een doos gelegd.

"Het is afgelopen," zuchtte de boom. "Mij wacht de open haard, het is allemaal voor niets geweest." Nu werd er ook een klein ventje in een strooien bakje uit het stalletje genomen en voor ook hij in het papiertje ging, knipoogde hij naar de boom en zei: "Ik weet wat je gedaan hebt en dat zal ik nooit vergeten."

* * * EINDE * * *

zaterdag 22 augustus 2009

Lientjes wens





Lientjes wens (door Hanneke)

Lientje komt uit school. Haar moeder zwaait naar haar. Maar Lientje ziet het niet. Ze is verdrietig. "Hoe was het op school ?" vraagt moeder.

"Niet Leuk"moppert Lientje. "niemand wil met me spelen , ik heb geen vriendinnetjes"

"Ik zal eens met de juf praten " zegt moeder "want dit kan zo niet langer." Lientje speelt altijd alleen.

Vandaag ook weer . Eerst drinkt ze limonade en krijgt ze een snoepje. Dat vindt Lientje gezellig. Dan gaat Lientje spelen. Haar moeder moet dan weer werken. Zij werkt thuis, maar is altijd druk en heeft `smiddags geen tijd om met Lientje te spelen. Janus haar broer is al groot, die speelt niet met haar. Haar vader werkt op zee die heeft ook geen tijd. Dus gaat Lientje naar boven. Het liefst speelt ze met haar poppenhuis. Haar lievelingspopje is Fruttel. "Ha Fruttel!" roept Lientje "Hoe is het met mijn popje? Voel jij je ook zo verdrietig? Wees maar blij dat je een popje bent en geen kind zoals ik Kom we gaan in bad" Lientje trekt de kleren van Fruttel uit en doet haar in bad. "Ik wil een vriendin, maar hoe doe je dat? Een echte die net zo goed kan luisteren als jij. Eentje om mee te kletsen en te spelen". Lientje gaat door met Fruttel in bad doen en speelt verder. Fruttel zegt niks terug, maar het lijkt wel alsof ze luistert. Lientje vergeet haar verdriet omdat ze zo lekker speelt. Mama roept om te eten. Ze eten kip met rijst en vruchten haar lievelingseten. Na het eten gaat Lientje T.V kijken en dan naar bed. Mama leest haar een verhaaltje voor. Dit keer het sprookje van Assepoester . Lientje heeft een mooi sprookjesboek. ( Ze kreeg het van oma toen ze jarig was.)

Lientje probeert te slapen, maar het lukt haar niet. Ze heeft het warm. "Wat is het warm"zucht ze "Ik zet even het raam verder open" Lientje loopt naar het raam en duwt het meer open. Een fris windje blaast in haar gezicht. Plotseling verschijnt er een fel licht."Schrik niet mijn kind " fluistert een vriendelijke stem. Op de vensterbank zit een elfje.Tenminste dat denkt Lientje want ze heeft in haar sprookjesboek een plaatje gezien van een elfje. Deze lijkt er precies op. "Bent u een elfje" vraagt Lientje zacht. "Ja" antwoordt de vriendelijke stem. "Ik ben een soort elfje. Een toverelfje om precies te zijn.""Wat komt u hier doen?" Vraagt Lientje "Ik kom je helpen "zegt het elfje zacht. "Je bent al zo lang verdrietig en alleen. Willemijn zeg ik tegen mezelf je moet Lientje gelukkig maken en daarom ben ik hier" "Ik kan niet blij zijn. Ik heb geen vriendinnen en ik weet niet hoe je ze krijgt" zegt Lientje.

"Ik ga je helpen" zegt Willemijn , maar je moet zelf goed je best doen. "Ja!"roept Lientje blij. Als ik maar een vriendinnetje krijg" Willemijn kijkt naar Lientje, dan zegt ze: "Ik kan een beetje toveren en de rest moet je zelf doen. Eerst ga ik voor een lolletje zorgen . Waar heb je het sprookjesboek?" "Hier" antwoordt Lientje terwijl ze het sprookjesboek van de grond opraapt. "Goed zo" zegt het elfje vriendelijk "welk sprookje vind je het leukste" Lientje snapt er niks van maar zegt "Assepoester". Voordat Lientje ziet wat er gebeurd is ze in het sprookjesboek beland. Ze is Assepoester geworden. Iedereen om haar heen is echt. Haar stiefmoeder, stiefzusters , petermoei en de prins. En Lientje is Assepoester. Ze vindt het eerst niet leuk." Nu heb ik helemaal niemand . Nu ben ik helemaal alleen" denkt ze. Totdat ze haar petermoei tegen komt en met de prins danst dan is ze blij en gelukkig. En als ze met de prins trouwt is ze helemaal in haar nopjes. Ze danst en zingt. " Dit is wel heel bijzonder" denkt ze "Welk meisje trouwt met een prins." Dan wordt het heel donker en ligt ze weer in haar bed. Daar heeft ze nog een poosje een gek gevoel. Het lijkt wel of ze nog steeds danst. Ze droomt over Assepoester en over de prins. Dan voelt zij zich veranderen. Van binnen wordt ze blij. Ze is niet meer bang.

Vandaag gaat ze wat vrolijker dan anders naar school. Ze voelt zich een prinses. Jiska ( een meisje uit haar klas) vindt Lientje anders. Ze zegt het tegen Ilja. " Er is iets met Lientje ze is zo vrolijk" "ja" antwoordt Ilja " ze kijkt niet meer zo boos ". " Ik vraag haar uit school waarom ze zo blij is " zegt Jiska. Dat doet ze ook . Lientje zegt dan " Ik ben niet meer bang. Eerst wel maar nu niet meer. Jiska snapt er niets van. Dan zegt Lientje " Heb je zin om met mij te spelen?" Dat wil Jiska wel. Ze vindt Lientje een beetje vreemd maar wel aardig . Uit school staat de moeder van Lientje te wachten . Moeder zwaait en Lientje zwaait terug. "Mag Jiska bij me spelen?! " roept ze blij. "Natuurlijk "antwoordt moeder verbaasd.

Jiska en Lientje spelen boven. Het is erg gezellig . Ze spelen met het poppenhuis en maken een mooie tekening . Dan vraagt Jiska " Waarom ben je zo veranderd ?" "Ik snap het niet, eerst keek je altijd boos en nu niet."Lientje zegt "Ik was eerst bang en verdrietig niet boos. Ik speelde altijd alleen. Snap je? "Jiska snapt het niet goed. " Dat komt later wel " denkt ze. Dan zegt ze "Ik vind je aardig zullen we vaker met elkaar spelen ?" Dat wil Lientje heel erg graag.

Als Lientje `s avonds naar bed toe gaat vraagt ze "mam wil jij het sprookje van Assepoester voorlezen ? " Dat wil mama wel . Als het sprookje is afgelopen vertelt ze dat Jiska haar vriendin is Moeder is heel blij voor Lientje en samen geven ze elkaaar een dikke knuffel. "welterusten Lientje "zegt mama "Weltusten mama " gaapt Lientje. Moeder gaat dan blij naar beneden. Maar Lientje kan niet slapen. Dan zet ze het raam weer verder open. Plotseling ziet ze Willemijn . "Willemijn " zegt ze enthousiast "Ik wil je bedanken " Ik ben geen Assepoester maar een prinses" Willemijn glimlacht. "Je bent mijn kleine prinses. Ik ga nu want jij hebt mij niet meer nodig. Dag prinsesje "

Lientje zwaait net zolang totdat Willemijn weg is. Ze gaat nu lekker slapen.

EINDE

Poetsbeer Bram





Poetsbeer Bram

Poetsbeer Bram daar komt hij aan,
hij poetst alle vieze beren.
Het hele bos is hij rondgegaan,
vieze beren, uit de kleren!

Hij doet ze in een grote ton,
poetst tot hun vachtjes blinken.
Dan lekker drogen in de zon,
niemand hoort te stinken.

Beertje Tom heeft zich verstopt,
hij is bang voor water.
Hij wil niet worden ingesopt,
Beertje Tom is een waterhater.

De beren knijpen hun neuzen dicht,
als ze Beertje Tom zien staan.
Beertje Tom is toen gezwicht
en is naar Poetsbeer Bram gegaan.

Beertje Tom stapt dapper in de ton,
Poetsbeer Bram poetst met luid gezang:
"van dompelton en dompelton"
en Beertje Tom is niet meer bang.

©Anne de Vries-Neuteboom

vrijdag 21 augustus 2009

Springen, springen, op en neer




Springen, springen, op en neer,
op de trampoline keer op keer.
Kijk Basje daar toch gaan,
hij wil springen naar de maan.
Hoger, hoger, zonder zucht
met z'n benen in de lucht.
Maar ach, hij valt al vlug
op zijn billetjes terug.

dinsdag 18 augustus 2009

HUGO EN DE KLEUREN-DIEF





Hugo de muis (door Aimee)

HUGO EN DE KLEUREN-DIEF

Hugo de muis verveelden zich, hij had net een mooie tekening gemaakt en wist niet wat hij nu moest doen. Het is prachtig weer zei zijn moeder ga lekker vissen in de plas achter ons huis. Daar had Hugo wel zin in, hij liep naar de schuur en pakte zijn hengel en vis koffertje en liep naar de plas. Net toen hij lekker zat en zijn hengeltje had uitgegooid hoorde hij geritsel achter zich in het riet. Hij stond op om te gaan kijken. "Ohw help een heks!!!" Riep Hugo. Er zat een heel lelijke vrouw in het riet verstopt. Hugo wilde net wegrennen toen de vrouw zei: "rustig maar, ik ben een goede fee. Ik heb me alleen omgetoverd in een heks. Omdat we gister een gekostumeerd bal hadden in het betoverde woud, en nu kan ik me niet meer terug toveren." De vrouw begon te huilen. "Hoe heet je" vroeg Hugo "en waarom kun je je niet meer terug toveren?" "Ik heet Belinda en ik kan me niet terug toveren, omdat de spreuken uit mijn kleurentoverboek weg zijn. Ik had me boek gister hier in het riet verstopt en toen ik het vanochtend op ging halen waren alle gekleurde spreuken eruit, kijk maar." Belinda liet een groot boek zien met allemaal legen bladzijde. "Ik ga je helpen zoeken naar je toverspreuken" zei Hugo. En samen gingen ze op pad.

Na een half uur lopen zag Hugo aan de kant van de weg een witte paddestoel staan. "Er horen rode stippen op te zitten" zei Belinda tegen Hugo, "de stippen zijn dus ook weg net als mijn toverspreuken." "Ik denk," zei Hugo "dat iemand de kleuren gestolen heeft. Laten we verder zoeken." Na weer een tijdje lopen zagen ze een wit dier, "kijk!" riep Hugo "Zijn kleuren zijn ook gestolen." "Welnee," zei het dier "ik ben een hermelijn en mijn vacht is altijd wit in de winter." Belinda moest een beetje lachen maar Hugo zei boos "een dergelijk foutje kan iedereen maken." Ze liepen weer verder. Het werd al een beetje donker en koud in het bos, maar ze hadden de tover spreuken en de rode stippen van de paddestoel nog niet gevonden. Belinda zei "we moeten een plaatsje vinden om te slapen vannacht. Want het is veel te koud en gevaarlijk in het bos." In de verte zag Hugo een lichtje branden, "daar kunnen we misschien wel overnachten." Ze liepen in de richting van het lichtje, het bleek het huis van een wit konijn te zijn die hen heel vriendelijk binnen liet. "Wat doen jullie nog zo laat buiten in het bos" vroeg het witte konijn. "We zoeken een kleuren-dief" zei Hugo en ze vertelde het hele verhaal aan het witte konijn. "Een kleuren-dief," zei het konijn "daar had ik niet aan gedacht. Zie je ik was gister avond nog een bruin konijn, maar toen ik vanochtend wakker werd was ik zo wit als sneeuw. Niet dat ik wit een lelijke kleur vind maar ik wil graag mijn mooie bruine vachtje terug" zei het konijn. "Jullie kunnen hier blijven slapen en dan kunnen jullie morgen verder zoeken naar de kleuren-dief."

De volgende ochtend werden Belinda en Hugo al vroeg wakker gemaakt door het konijn, en na een stevig ontbijt gingen ze weer op weg, opzoek naar de kleuren-dief. Hoe verder ze het bos in gingen hoe meer kleuren er miste. De bomen hadden geen groene maar witte blaadjes. En de bessen aan de struiken waren ook wit. "We komen in de buurt Belinda" zei Hugo. "Nog even en dan heb jij je gekleurde tover spreuken terug." Na een tijdje lopen kwamen ze op een plek waar alles wit was. De bomen, de bloemen en het pad waar ze op liepen. Alles was wit. Behalve een kasteel dat ze in de verte zagen staan. Daarboven hing een enorme regenboog van kleuren. "Ik denk dat we daar de kleuren-dief kunnen vinden" zei Hugo. Ze liepen naar het kasteel en gingen naar binnen. Binnen zagen ze een mannetje staan die heel boos keek. "Wat doen jullie hier" riep het mannetje. "Wij zoeken de spreuken uit mijn gekleurde tover boek" zei Belinda. "En de rode stippen van de paddestoelen en de bruine kleur van het konijn" zei Hugo. "Die krijgen jullie niet" riep het boze mannetje. "Ik hou alle kleuren voor mezelf. En met de spreuken uit jou spreukenboek kan ik alle kleuren stelen. En ik kan nog veel meer toveren" riep het mannetje. "Ik kan me heel groot maken." "Ohw ja" zei Belinda "laat maar eens zien dan." En het mannetje riep een tover spreuk en er klonk en fluitend geluid en het mannetje schoot de lucht in, totdat hij zijn hoofd stoten aan het plafond. "Zie je wel!" riep hij naar beneden, "nu ben ik zo groot dat ik over alles heen kan kijken." "Dat is heel knap" zei Belinda, "maar ik durf te wedden dat u zich nu niet meer klein kan maken." "Jawel hoor" zei het mannetje. "Ik kan me zo klein maken als een mier." "Laat maar eens zien" riep Hugo, die begreep wat Belinda van plan was.

Het mannetje riep weer een toverspreuk en opnieuw klonk het fluitende geluid. Het mannetje kromp en kromp totdat hij zo klein was als een mier. Hugo pakte snel een potje dat op de tafel stond en zetten die over het piepkleine mannetje heen. "Zo, nu hebben we je gevangen. En vertel nu maar eens waar je de kleuren heb verstopt!" "Daar," piepte het mannetje "in de kast." Belinda deed de kast open en jahoor, daar stond een grote pot met allemaal kleuren. Belinda liep naar buiten en deed de pot open. De kleuren vlogen eruit en schoten alle kanten op. Ook in het spreuken boek van Belinda. Ze deed hem snel open en zocht een spreuk uit om haar weer normaal te maken. Er klonk weer een fluitend geluid en daar stond een prachtige fee in een schitterende jurk. "Dank je wel Hugo, dat je me geholpen hebt zonder jou was het nooit gelukt." En Belinda gaf hem een kus op zijn neus. Hugo werd er helemaal rood van. Belinda moest lachen. "Kom op dan gaan we naar huis. Laat het mannetje maar vrij die kan nu toch geen kwaad meer doen." Samen gingen ze op weg naar huis. Onderweg kwamen ze het konijn tegen ook hij had zijn bruine vacht weer terug. Hij keek naar de mooie Belinda, hij had niet verwacht dat ze zo mooi zou zijn. Toen ze verder liepen zagen ze ook de paddestoel met mooie rode stippen. "Kijk!" zei Hugo "alles is weer normaal." "Ik ben benieuwd of mijn moeder me geloofd als ik dit vertel" zuchtte Hugo. Maar Hugo's moeder was zo blij dat hij weer thuis was dat ze hem meteen geloofde.

EINDE

zaterdag 15 augustus 2009

Gestommel op zolder




Gestommel op zolder


'Tineke, Tineke, je moet snel naar beneden komen, er zit iets op zolder!' schreeuwt Bas onder aan de trap. Bas plaagt Tineke wel vaker en ze draait zich nog eens lekker om in bed. Toch trekt ze het dekbed wat vaster om haar heen en ziet dat het luik van de zolder openstaat.

Het ouderlijk huis van Bas en Tineke staat in een rustige straat in de binnenstad. Vanuit hun slaapkamerramen kijken ze uit op de tuin en de omheinde tuinmuur van de overburen. Grote kastanjebomen nemen het zonlicht weg.
Bas en Tineke hebben ieder een eigen kamer. De kamer van Tineke is gezellig ingericht: een bed, twee gezellige zitkussens, een paar planken met snuisterijen, een stapel boeken, een kledingkast, televisie en CD-speler. Om op de zolder te komen moet je via haar kamer een trapje opgaan en een luik openzetten.
De kamer van Bas grenst aan de kamer van Tineke. De kamer van Bas is rommelig. Overal liggen stripboeken. Op een plank staan legers van plastic soldaatjes, tanks en afweergeschut en in elkaar geflanste vliegtuigen van bouwpakketten. In een glazen bak zitten witte muizen, waar Tineke van griezelt.
Vaak zitten ze voor ze gaan slapen nog even op de kamer van Tineke. Hij kan het niet laten om haar griezelverhalen te vertellen en haar bang te maken. Hij is ook een beschermende broer. Er was ooit door het open raam, waarschijnlijk een vleermuis, de slaapkamer van Tineke binnengevlogen. De vleermuis vloog wild in de kamer rond. Tineke schrok hevig en zette het op een gillen. Bas, gealarmeerd, stormde de kamer binnen en wist het beest het raam uit te krijgen. Tineke was intussen naar de kamer van Bas gevlucht en vond ineens zijn muizen sympathieke wezens.

Nu hoort Tineke toch ook een vreemd gestommel op zolder en er valt iets om. Ze schiet haar bed uit. Het koude zeil doet pijn aan haar voeten. Ze vliegt de trap af.
'Zie je nou wel tuthola', moet Bas nog even zeggen.
'Wat doen we nou. Pa en ma komen pas na middernacht thuis en ik ga niet kijken hoor', zegt Tineke zenuwachtig. Ze staan allebei te rillen in hun pyjama's.
'Jij bent ouder en een kop groter', zegt Tineke.
'Ik pak de zaklantaarn en zal gaan kijken wat er aan de hand is', zegt Bas. Hij haalt met resolute gebaren de zaklantaarn uit de lade van de buffetkast en loopt moedig de trap op. Tineke volgt hem zenuwachtig. Ze trilt over haar hele lichaam.
Ze staan nu in de slaapkamer van Tineke en luisteren gespannen of ze iets horen. Het is doodstil. Je hoort alleen de wind om het huis en hier en daar het geklepper van loszittende deksels van vuilnisbakken.
Bas richt de zaklantaarn op het openstaande luik naar de zolder. Er is niets te zien. Hij verzamelt al zijn moed en loopt voorzichtig het trapje op. Tineke staat gespannen toe te kijken en houdt haar adem in. Bas richt nu zijn zaklantaarn in de donkere ruimte van de zolder en zwaait ermee rond. Er staan opgestapelde dozen, stoelen en andere troep.
Achter in de zolder meent hij iets te zien bewegen. Hij richt zijn zaklantaarn erop met volle straal. Het is iets harig wits en schiet naar de andere kant van de zolder. Bas schrikt zich wezenloos. De zaklantaarn valt uit zijn handen en klettert het trapje af. Het glas breekt. Hij rent het trapje af en Tineke geeft een gil. Ze horen ineens een klagelijk gemiauw. Ze kijken elkaar verbaasd aan en weten een minuut lang niets te zeggen. Ze krijgen allebei van de zenuwen en opluchting een enorme lachbui.
Bas en Tineke klimmen weer het trapje naar de zolder op en lopen naar de hoek van de zolder, waar de poes van de buren doodsbang zit te miauwen. Voorzichtig pakt Tineke de poes op. De poes begint hevig te spinnen in de armen van Tineke. Ze dalen het trapje weer af en gaan met de poes naar beneden.
In de keuken krijgt de poes een schoteltje melk. Bas en Tineke besluiten dat de poes maar een nachtje in de keuken moet logeren. Ze leggen een kussentje op de keukenstoel. De poes vindt het allemaal wel best en gaat er lekker op liggen. Tineke legt een briefje voor hun ouders op het kastje in de gang. Morgen brengen ze de poes naar de buren. Ze gaan weer terug naar hun slaapkamers en hopen gauw weer te kunnen slapen na dit spannende avontuur.


©Anne de Vries-Neuteboom

woensdag 12 augustus 2009

De kaboutertjes




Er was eens een schoenmaker. Die was buiten zijn schuld zo arm geworden, dat hem tenslotte niets meer overbleef dan leer voor één enkel paar schoenen. Nu sneed hij ‘s avonds de schoenen, om ze de volgende morgen te naaien. En omdat hij een goed geweten had, ging hij rustig naar bed, bad tot God en sliep in. ‘s Morgens deed hij weer zijn morgengebed, zette zich aan zijn werktafel, - daar stonden de schoenen al helemaal klaar!

Hij verbaasde zich erover en wist niet, hoe hij het had. Hij nam de schoenen in zijn hand, om ze beter te bekijken; ze waren zo mooi genaaid, dat er geen steekje verkeerd was, juist alsof het als meesterstuk moest dienen. En kort daarop kwam een koper en omdat hij de schoenen zo bijzonder goed vond, betaalde hij er meer voor dan gewoonlijk, en voor dat geld kon de schoenmaker leer kopen voor twee paar schoenen, ‘s Avonds sneed hij ze, en hij wilde de volgende morgen met frisse moed gaan naaien - maar dat hoefde niet: want bij het opstaan waren ze allebei al klaar, en kopers bleven ook niet uit; en ze gaven hem zo veel, dat hij leer kon inkopen voor vier paren.

‘s Morgens vroeg vond hij ook die vier paren klaar, en zo ging het maar altijd door, wat hij ‘s avonds gesneden had, was de volgende morgen al geheel verwerkt, zodat hij al gauw uit zijn moeilijkheden was en daarna tenslotte een vermogend man werd. Nu gebeurde het op een avond, kort voor Kerstmis, toen hij weer al het snijwerk voor de volgende dag had gedaan, dat hij voor ‘t naar bed gaan tegen zijn vrouw zei: "Wat denk je, zouden we vannacht niet eens opblijven om te kijken, wie het eigenlijk is die ons zo de helpende hand reikt?" De vrouw was het ermee eens, en ze stak een lamp aan, ze verborgen zich in een hoek van de kamer, achter kleren die daar hingen, en ze bleven opletten. Het werd middernacht. Daar opeens kwamen twee kleine, naakte mannetjes, gingen zitten aan de schoenmakerstaf el, haalden al de gesneden stukken leer naar zich toe en begonnen met hun vingertjes zo handig te prikken, te naaien, te kloppen, dat de schoenmaker er z’n ogen niet vanaf kon houden. Ze hielden niet op voor alles klaar was, en op een rij op tafel stond, en toen hupten ze vlug weg.

De volgende morgen zei de vrouw: "Die kleine mannekes hebben ons rijk gemaakt, daar moesten we ons toch erkentelijk voor tonen. Ze lopen maar zo rond, ze hebben helemaal niets aan, en zullen ‘t zo koud hebben. Weet je wat? Ik zal een paar hemdjes breien, maak jij er dan voor ieder een paar schoentjes bij." De man zei: "Mij best." En toen ze op een avond alles klaar hadden, zetten ze dat alles in plaats van ‘t gesneden leer, bij elkaar op tafel, en verstopten zich toen om te kunnen zien, hoe de mannekes dat zouden opnemen. Klokslag middernacht kwamen ze aangehuppeld, en ze wilden meteen aan ‘t werk gaan; maar ze vonden geen stukken leer, maar leuke kleertjes. Eerst waren ze verbaasd, toen toonden ze zich dolblij. In een wip hadden ze alles aangetrokken, maakten de mooie kleertjes precies vast, en ze zongen:
"Zijn onze kleren niet sierlijk en fijn?
En zouden we dan nog schoenmakers zijn?"
Toen huppelden ze en dansten en sprongen over stoelen en banken. En eindelijk dansten ze de deur uit. Sinds die tijd zijn ze niet meer gekomen. Maar de schoenmaker had het goed zolang hij leefde, en alles wat hij begon, lukte hem.

De gebroeders Grimm

vrijdag 7 augustus 2009

Luisje en Vlootje




Luisje en Vlootje


De gebroeders Grimm


Er waren eens een luisje en een vlootje. Ze hadden samen een huishoudinkje opgezet en brouwden bier in een eierschaal. Toen het bier kookte in de dop, viel het luisje er in en verbrandde. Daar begon het vlootje luid te schreien. En het kamerdeurtje zei: “Maar vlootje, waarom huil je zo?” – “Omdat 't luisje verbrand is!”

Toen ging het deurtje piepen. Het bezempje dat in de hoek stond, zei: “Waarom piep je zo, deurtje?” – “Zou ik niet piepen?

Luisje is verbrand,
Vlootje schreit!”

Opeens begon het bezempje verschrikkelijk hard te vegen. Daar kwam een wagentje aan en zei: “Waarom veeg je zo, bezempje?” – “Zou ik niet vegen?

Luisje is verbrand,
Vlootje schreit,
Deurtje krijt!”

Toen zei het wagentje: “Dan ga ik heel hard rijden,” en het begon heel hard te rijden over de weg. Toen zei een keuteltje dat op de weg lag, waar het wagentje langs reed: “Wat rijd jij hard, wagentje?” – “Zou ik niet jagen?

Luisje is verbrand,
Vlootje schreit,
Deurtje krijt,
Bezempje vaagt,
Wagentje jaagt.”

En toen zei het keuteltje: “Dan zal ik heel hard verbranden,” en het begon met een helle vlam te branden. Er stond een boompje naast de weg waar het keuteltje lag, dat zei: “Keuteltje, waarom brand je?” – “Zou ik niet branden?

Luisje is verbrand,
Vlootje schreit,
Deurtje krijt,
Bezempje vaagt,
Wagentje jaagt,
Keuteltje vlamt.”

Toen zei het boompje: “Dan ga ik me schudden,” en 't begon zich zo te schudden, dat alle blaadjes afvielen. Dat zag een meisje, dat aankwam met een waterkruikje, en zij riep: “Boompje, wat schud je je?” – “Zou ik mij niet schudden?

Luisje is verbrand,
Vlootje schreit,
Deurtje krijt,
Bezempje vaagt,
Wagentje jaagt,
Keuteltje vlamt,
Dat het verbrandt!”

En toen zei het meisje: “Dan gooi ik het waterkruikje stuk,” en brak het waterkruikje. Toen zei het bronnetje, waar het water uit welde: “Meisje, waarom breek je het waterkruikje?” – “Zou ik het waterkruikje niet breken?

Luisje is verbrand,
Vlootje schreit,
Deurtje krijt,
Bezempje vaagt,
Wagentje jaagt,
Keuteltje vlamt,
Dat het verbrandt,
En het boompje gaat aan 't schudden.”

“Zo,” zei het bronnetje, “en ga ik heel hard stromen,” en het begon verschrikkelijk hard te stromen. En in het water is tenslotte alles weggespoeld, het meisje, het boompje, het keuteltje, het wagentje, het bezempje, het deurtje, het vlootje, alles en alles!

EINDE

zaterdag 1 augustus 2009

TAMMY EN ZIJN ZERE POOT




In het Dommelbos wonen Jimmy en Lizzy. Jimmy en Lizzy zijn twee beertjes. Vroeger woonden ze in een dierentuin, maar op een dag besloten ze om samen op avontuur te gaan. De oppasser was vergeten om de deur goed op slot te doen en zo konden ze er stiekem vandoor gaan. Twee lange dagen liepen en liepen ze, totdat ze bij het Dommelbos kwamen. Dit leek hun een prima thuis om te wonen. Al snel kregen ze heel veel dierenvriendjes.

Japie de bosvogel Froggie de dansende kikker en Kokkie het konijn

waren hun allerbeste vriendjes.




TAMMY EN ZIJN ZERE POOT.



Jimmy zit samen met Japie, Froggie en Kokkie lekker te eten, als Tammy de muis naar Jimmy toetrippelt.. "Kijk eens Jimmy!"piept Tammy. "Ik heb hier een brief voor je Hij is door Bessie de Postduif gebracht. Ze zei, dat het nogal dringend was." Jimmy kijkt verrast naar de brief. Van wie zou die nou zijn? Nieuwsgierig maakt hij hem open. "Wat staat erin?"wil Lizzy weten.Jimmy leest de brief hardop voor:

Lieve Jimmy.

Ik heb je hulp hard nodig. Mijn poot doet heel pijn. Kan je komen helpen?

Groetjes, je neefje Tammy.

Tammy de blauwe beer woont aan de andere kant van het bos. "Wat zielig voor Tammy. Ik moet naar hem toe,"vindt Jimmy. "Ik ga met je mee,"zegt Lizzy.
Jimmy en Lizzy gaan naar het huisje van Tammy. Lizzy klopt op de deur. Een zielige Tammy doet open. "Hallo, Tammy. Ik kreeg een brief van je. Heb je pijn?"vraagt Jimmy. "Ja. Mijn pootje doet heel zeer. Gisteren was ik honing aan het zoeken in het bos. In de grote boom is een bijennest. Waar bijen zijn, daar is ook honing. Ik kreeg zo'n honger.
Ik ben toen in de boom geklommen. Ik wilde maar één klein likje!"


De bijen vonden het niet leuk. Ze wilden mij wegjagen. Ze kwamen met z'n allen achter mij aan.

ik rende heel hard en toen ben ik in het water gesprongen. Bijen houden niet van water. Eén van de bijen heeft mij toch geprikt in mijn poot. Nu doet het zo'n pijn,"kreunt Tammy. "Laat je poot maar eens zien,"zegt Lizzy. Tammy legt zijn poot op tafel. Hij is rood. "Ik zie het al. Er zit een angel in.Daarom doet het zo'n pijn." Lizzy pakt een tangetje uit haar tasje. Heel voorzichtig trekt ze de angel eruit. "Au!"jammert Tammy. "Niet zo zielig doen," zegt Lizzy. "En als ik jou was, zal ik maar geen honing meer stelen van de bijen!" "Maar honing vind ik zo lekker,"bromt Tammy. "Jullie toch ook?" Jimmy knikt. "Ja,maar ik steel niet." zegt hij. ""Hoe moet ik er dan aan komen?"wil Tammy weten. "Je kan het ook aan de bijen vragen,"komt Lizzy met het idee. "Vragen?"roept Tammy verbaasd uit. Op dat idee was hij nooit gekomen. "Weet je wat,"zegt Lizzy toen ze een pleister op de zere plek had geplakt.Wij gaan met je mee naar de honingboom. Als je het heel lief vraagt, dan krijg je vast een bekertje honing van hun." Met grote ogen kijkt Tammy haar aan. "Denk je echt?" "Vast wel,"knikt Lizzy.

En zo gaan Jimmy, Lizzy en Tammy naar de honingboom.

"Hallo bijen!"roept Jimmy. "Zzzz!!!"horen ze. "Wat moeten jullie?"zoemt één van de werkbijen. Dan ziet hij Tammy achter Jimmy staan. "Weg jij, of zal ik je weer prikken!" zoemt hij boos. Lizzy geeft Tammy een duwtje."Toe dan! Zeg dat het je spijt!"dringt ze aan. Tammy kijkt verlegen naar de grond. "Eh...eh..."stamelt hij. "Het spijt me, dat ik jullie honing wilde stelen. Ik zal het echt niet meer doen," belooft hij. "Wij moeten heel hard werken om honing te maken. We vliegen van bloem tot bloem en nemen stuifmeel mee. Dat is wit poeder. In onze korf maken we daar honing van,"vertelt de werkbij. "Oh! Dat wist ik niet! Het is ook zó lekker!" Tammy wrijft over zijn buikje."Weet je wat?"zegt Jimmy, "Als jij de bijen helpt, dan willen ze jou vast wel honing ervoor terug geven." "Ik heb het!"juicht Tammy. Ik ga met jullie mee honing zoeken. Ik kan veel dragen. Zo hoeven jullie niet iedere keer terug naar je korf te vliegen." "Bzzz... Dat is een goed idee! Dan zijn we heel snel klaar. Wacht ik roep mijn vriendjes,"zoemt de werkbij. Hij vliegt weg. Al snel komt hij terug met een hele zwerm bijen. " Lizzy maakt haar tasje leeg. "Alsjeblieft. Hier kan heel veel stuifmeel in,"zegt ze. "Ik weet een veld vol prachtige bloemen,"roept Tammy blij. Hij rent weg. Alle bijen vliegen weer achter hem aan. Maar dit keer niet om hem te prikken. Nee! Ze gaan samenwerken. Zo kan Tammy zijn eigen honing zelf verdienen. En hij hoeft niet meer te stelen.

Blij gaan Jimmy en Lizzy terug naar huis. "Ik denk, dat die honing nog veel lekkerder zal smaken!"lacht Jimmy. "Dat denk ik ook!" zegt Lizzy.



EINDE!