vrijdag 29 mei 2009

De foto van Opa





De foto van Opa

Mama is een beetje verdrietig. En daarom is Joris ook een beetje verdrietig. Joris snapt niet zo goed waarom mama verdrietig is. Mama heeft het wel verteld. "Opa is heel erg oud," had mama verteld. "En nu is Opa ziek geworden." Dat vind Joris heel erg. Opa mag niet ziek zijn. Opa moet beter worden. Joris vindt Opa heel erg lief.

Mama heeft nog meer verteld. "De dokter zegt dat Opa niet meer beter wordt. Opa is heel erg oud. En als mensen heel erg oud worden dan gaan ze dood." Joris was boos geworden op de dokter. Waarom wil de dokter Opa niet beter maken ?

"De dokter wil Opa heel graag beter maken, Joris," zei mama toen. "Maar soms kan de dokter mensen niet meer beter maken. Zelfs niet als de dokter het heel graag wil."

Joris was ook een beetje boos geworden op Opa. Wil Opa niet meer beter worden ? Wil Opa niet meer met hem spelen ? Vind Opa hem niet lief meer ? Joris moest er een beetje van huilen. Mama heeft hem toen op schoot genomen. "Opa vindt jou heel erg lief. En Opa wil best met je spelen. Maar Opa kan niet meer beter worden. Opa slaapt nu in het ziekenhuis."

"Gaat Opa ook dood ?" heeft Joris aan mama gevraagd. Mama knikt van ja. "Wat is dat dan, dood ?" vraagt Joris.

"Als je dood gaat is het net alsof je heel lang gaat slapen. Zelf merk je er niets van."

Daar moet Joris over nadenken.

Op een dag is Opa dood gegaan. Mama moest huilen. En Joris ook. Nu kan Opa nooit meer met hem spelen. Maar dat kon ook al niet toen Opa in het ziekenhuis lag. Joris snapt nu wel dat Opa hem heel lief vindt. En dat Opa zelf niet dood wilde gaan. Opa kon dat ook niet helpen.

Op de kast staat een foto van Opa. Elke dag loopt Joris er even naar toe. "Dag Opa", zegt Joris dan. "Tot morgen."

dinsdag 26 mei 2009

Het heksje Claartje wil vliegen





Het heksje Claartje wil vliegen

't Heksje Claartje wil 's nachts vliegen,
vliegen naar de sterren en de maan.
Ze moet dan tegen moeder liegen,
alléén vliegen is niet toegestaan.

Dan zegt de poes: "klim achterop,
m'n bezem kan vliegen naar de maan.
De aarde is van hoog een speldeknop,
dus spring erop, we kunnen gaan".

Ze landen zachtjes op de maan,
de grond is hobbelig en bobbelig.
Vreemde mannetjes staren hen aan,
ze zijn brommerig en knobbelig.

Ze krijgen sterrenkoekjes en sterrensap,
ze zingen en dansen op de maan.
Ze maken grapjes onder handgeklap,
de poes en Claartje moeten nu al gaan.

Ze vliegen vrolijk terug naar huis
en zwaaien naar de mannetjes.
De poes verlangt naar z'n fornuis
en Claartje maakt al plannetjes.

© Tekst en illustratie
Anne de Vries-Neuteboom

donderdag 21 mei 2009

Hoe de verhuizing toch nog doorging





Hoe de verhuizing toch nog doorging
Een Noord-Siberisch dierensprookje over Bruintje de Beer
Op een dag besloten de beren uit Berenland te vertrekken en in het Paddestoelenland te gaan wonen. Zo gezegd, zo gedaan. De grote beren liepen voorop, de kleintjes huppelden achter hen aan: berenouders en berenkinderen.

Ze zwierven al maar door. Kwamen ze bij een beek, dan waadden ze er door, kwamen ze bij een rivier, dan zwommen ze er over, kwamen ze bij een berg, dan klommen ze er over heen.

Het kleinste beertje liep helemaal achteraan. Het was moe en kon zijn ene pootje maar nauwelijks voorbij het andere krijgen.

Hij jammerde zachtjes, maar zijn moeder hoorde hem niet. Hij begon harder te jammeren, maar de moeder bleef niet staan. Zij liep vooraan en keek recht voor zich uit. Bruintje probeerde haar in te halen, maar hij kon niet zo hard lopen. Zijn pootjes deden pijn.

Opeens ontdekte het beertje rijpe bramen. Hij bleef staan en begon te smikkelen. Hij snoepte en snoepte van de zoete vruchten tot hij niet meer kon. Hij richtte zijn kopje op en keek in het rond. In geen velden of wegen was een beer te zien. Ze waren allang achter de hoge berg verdwenen.

Nu werd Bruintje bang, zo helemaal alleen in de toendra. Hij ging op de achterpootjes zitten en huilde hartverscheurend. Ergens gaf een dier antwoord met een angstaanjagend: "Jak, jak!" Bruintje schrok en rende weg. Hij liep en liep, stootte zijn pootje aan een steen, haalde zijn vel open aan het struikgewas. Daar viel hij ook nog van een helling naar beneden, middenin de beek. Drijfnat klauterde hij moeizaam op de wal.

Het begon al donker te worden. Bruintje kroop tussen de struiken en sliep in. Toen hij de volgende morgen wakker werd, zat er een vreemd dier naast hem. Het had lange oren, een kort staartje en een snuffelneusje. Bruintje vond het een grappig dier.

"Wie ben je?" vroeg hij.

"Ik ben een haas. En hoe ben jij hier zo terechtgekomen?"

"De grote beren zijn doorgelopen. Ik kon ze niet bijhouden en nu hebben ze mij achtergelaten."

De haas vond het zielig voor het beertje en nam hem mee naar zijn hol. En voortaan leefden ze samen, werden dikke vrienden en waren altijd bij elkaar. De haas knabbelde op blaadjes, het beertje snoepte bessen. De haas klopte het stof uit de vacht van Bruintje en de beer kamde het haar van de haas met zijn scherpe klauwtjes. Ze hadden het best samen - beter kon het niet.

Op een keer ging de haas naar de rivier om te drinken. Daar zag hij op de oever een berenmoeder staan, die met haar poot vissen aan het vangen was in het ondiepe water.

De haas wilde het hazenpad kiezen, maar dacht: "Wat heb ik van haar te vrezen. Weglopen kan ik altijd nog!"

En hij riep de berenmoeder toe: "Hé, domme berin, alle beren zijn allang uit deze buurt vertrokken. Wat doe je hier?"

"Ik zoek mijn kleine zoontje. Ik ben hem kwijtgeraakt toen wij naar het Paddestoelenland verhuisd zijn. Alle berenkinderen zijn er, alleen mijn zoontje niet. Hij is vast verdwaald."

"Dat moet mijn vriendje wel zijn. Kom, ik zal je naar hem toebrengen. Als u hem herkent, dan is hij van u, herkent u hem niet, dan kan hij bij mij blijven."

Bij het hazenhol aangekomen, zag Bruintje zijn moeder direct. Blij liep hij haar tegemoet. De moeder was dolgelukkig. Ze likte haar zoontje van zijn kop tot zijn voetzolen. "Ach mijn lief zoontje, wat ben ik blij, dat ik je weer teruggevonden heb! Kom maar gauw mee!"

En Bruintje ging mee. Na een klein stukje lopen, keerde het beertje zich om. Hij zag, dat de haas op zijn achterpoten voor het hol zat en jammerlijk huilde. Nu begon Bruintje ook te snikken: "Laten we teruggaan! Ik wil niet verhuizen!" Maar zijn moeder zei: "Kom nu maar kind. Het is daar heel mooi en er zijn erg veel paddestoelen. Je zult zien, datje het er heerlijk vindt!"

De berin bracht haar zoontje door het woud naar het hol. Hij huilde aan een stuk door. Het beviel hem helemaal niet. Zijn moeder gaf hem te eten, maar hij at niets. De moeder deed spelletjes met hem, maar hij bleef huilen. "Ik vind het hier niet leuk! In het woud is het donker, in de toendra licht. De paddestoelen hier zijn bitter en de bessen daar zijn zoet. Ik wil terug naar de toendra!"

Nu werd de berin erg bedroefd. "Goed," sprak zij, "we blijven hier één nacht en morgen gaan we terug naar de toendra."

Ze gingen slapen. Bruintje deed niets dan woelen en snikte nog in zijn slaap. Heel vroeg was hij wakkeren hoorde - hup, hup - iemand voorbijspringen en toen om het hol heen. Bruintje holde naar buiten en daar zag hij zijn kleine vriendje, de haas! Ze gingen heerlijk spelen: verstoppertje, hardloopwedstrijden en ga zo maar door.

Nu werd de berin wakker en zij ging aan het pakken voor de terugreis. "Wat ben jij nu aan het doen, mamma?" vroeg Bruintje. "Waar wil je heen?"

"Hoe kun je me dat nu vragen? We gaan naar de toendra terug. Dat wil je toch? Je vindt het hier toch niet leuk?"

"Nu vind ik het wel leuk hier," zei het beertje. "Het is hier mooi en er zijn paddestoelen. Ik wil hier niet meer weg!"

En dus bleven ze in het woud, de berin, haar kleine zoontje en zijn vriend, de haas.


* * * EINDE * * *

maandag 18 mei 2009

Op de kinderboerderij





Varkentje Klont is een varkentje, dat woont op de kinderboerderij in de grote stad. Vroeger woonde Varkentje Klont in een heel vies kot. Een kot dat is een stalletje voor varkens. Daar kwamen elke dag gemene mensen langs die heel slecht waren voor Varkentje Klont. Gelukkig woont Varkentje Klont nu op de kinderboerderij. Daar is ze heel gelukkig.
Op een dag kwam er een kippetje naar de grote stad. Dat kippetje wilde ook op de kinderboerderij wonen. Maar het kippetje was een beetje raar, vond Varkentje Klont. Het kippetje was niet wit, maar roze. En het wilde niet met de haan op stok, maar alleen met de andere kippetjes.
Varkentje Klont vond dat Kippetje niet op de kinderboerderij thuishoorde. Kippetje moest weg. Heel ver weg. Daarom bedacht Varkentje Klont een slim plannetje. Ze riep alle dieren op de kinderboerderij bij elkaar in de grote schuur. Ze ging rechtop staan en zei: “Kippetje is raar! Kippetje moet weg! Wie is het met mij eens?”
Veel dieren deden hun pootje omhoog, maar sommige dieren keken boos. Zij waren het niet met Varkentje Klont eens. Toen zei Varkentje Klont: “We jagen gewoon alle dieren weg die het niet met mij eens zijn. Die dieren moeten maar in een vies kot ergens anders gaan wonen. Roze dieren horen niet op de kinderboerderij.” De meeste dieren riepen toen heel blij: “Hoera! Goed gezegd, Varkentje Klont.” En ze joegen het kippetje en haar vriendjes weg.
Kippetje was natuurlijk wel verdrietig. Maar ze zei: “Als ik op de kinderboerderij niet mag zijn wie ik ben, dan ga ik liever ergens anders wonen.”
Toen werd het weer rustig op de boerderij. Varkentje Klont was de held. De andere dieren wilden graag dat Varkentje Klont de baas werd. Dat vond Varkentje Klont zelf ook. Toen maakte Varkentje Klont met verf een heel mooi bord voor op de kinderboerderij. Iets wat alle dieren en kinderen goed moesten onthouden. Onthoud jij het ook? Op het bord stond:
“Alle dieren zijn gelijk. Maar sommigen zijn meer gelijk dan anderen.”

En na verloop van tijd kwam de Boer van de kinderboerderij weer terug van zijn reis.
Hij riep de dieren bij zich en vroeg “wat hebben jullie met het goede gedaan dat ik jullie gegeven heb?”. Het kippetje zei: ik heb het goed van u tot mij genomen en er heel veel eieren van gelegd. De Boer zei: goed gedaan kippetje, over weinig heb ik je verantwoordelijkheid gegeven, over veel meer zul je verantwoordelijk zijn.
Toen moest Varkentje klont haar verhaal doen……
Ik heb het kippetje van de kinderboerderij gejaagd
Nou zij de boer boos waar is dan jou verantwoordelijkheid !!
Varkentje Klont merkte op dat dit niet zomaar kon op de kinderboerderij.
Met zijn hoofd naar beneden zei Varkentje Klont tegen het kippetje jij bent hier voortaan welkom op onze kinderboerderij.
Vanaf nu zijn kippetje en Varkentje Klont de aller beste vriendjes.

Het arme dienstmeisje





Er was eens een arm dienstmeisje. Ze was vlijtig en netjes en ze veegde elke dag het hele huis en schudde alle vuil op een grote vuilnishoop voor de deur. Op een morgen, toen ze juist weer aan ‘t werk zou gaan, vond ze een brief op die vuilnishoop. Ze kon niet lezen, ze zette haar bezem in de hoek en bracht de brief aan haar meesters, en het was een uitnodiging van de kabouters; ze vroegen haar om voor hen een kind ten doop te houden. Het meisje wist niet, wat ze doen zou, eindelijk na veel overreden en omdat ze tegen haar zeiden, dat men zoiets niet weigeren mag, stemde ze toe. Toen kwamen er drie kaboutertjes, en die brachten haar naar een holle berg, waarin de kabouters wonen. Alles was daar heel klein, maar zo sierlijk en zo rijk, dat het niet te zeggen is. De jonge moeder lag in een bed van zwart ebbenhout, met knoppen van parels; de dekens waren met goud doorstikt, de wieg was van ivoor, en er was een gouden badje. Het meisje hield het kind ten doop, en wilde toen weer naar huis. Maar de kabouters vroegen haar dringend, nog drie dagen te blijven. Nu, dat deed ze, en ze had een vrolijke, feestelijke tijd, en ze deden alles om haar plezier te doen. Eindelijk wilde ze weer terug, toen stopten ze haar alle zakken vol met goud, en brachten haar toen de berg uit. Ze kwam thuis, wilde weer aan ‘t werk gaan, nam de bezem weer uit de hoek en begon te vegen. Opeens kwamen er vreemde mannen ‘t huis uit. Ze vroegen wie ze was, en wat ze daar deed. De vreemde mannen vertelden aan het dienstmeisje dat ze geen drie dagen, zoals ze gedacht had, 
maar ze was zeven jaar bij de kabouters in de berg was geweest. 

vrijdag 15 mei 2009

Mama's buik.





Mama's buik.

Mama heeft een dikke buik. Vroeger niet, toen was mama gewoon. Maar nu wordt mama's buik steeds dikker. Mama heeft aan Koen verteld waarom haar buik zo dik is geworden. Er zit een heel klein kindje in mama's buik. Elke dag groeit het kindje een klein stukje. En daarom wordt mama's buik steeds dikker.

En over een poosje komt het kindje uit mama's buik. Koen weet nog wat mama vertelde. "Dan wordt het kindje geboren," zei mama. Dan is er een baby geboren. Als het een meisje is dan heeft Koen een zusje gekregen. En als het een jongentje is dan heeft Koen een broertje.

Koen weet nog niet wat hij het leukste vindt, een broertje of een zusje.

Op een dag komen Opa en Oma logeren. Mama is naar het ziekenhuis, samen met papa. Koen weet al waarom. Nu wordt het babietje geboren. Koen zit lekker bij Opa op schoot, Opa leest voor uit de bobo. Opeens gaat de telefoon, Oma neemt op. Oma praat even, en dan legt ze de telefoon weer neer. "Kom Koen, doe je jas aan. We gaan naar het ziekenhuis. De baby is geboren."

Als Koen en Opa en Oma eindelijk bij mama's bed zijn schrikt Koen wel een beetje. Mama is heel erg moe. Koen geeft mama gauw een kusje. Dan kijkt hij naar mama's buik. Mama ligt onder de deken, Koen kan niet goed zien of mama's buik weer dun is geworden.

Daar komt papa aangelopen, in zijn armen draagt hij de baby. Papa gaat zitten op een stoel, nu kan Koen de baby goed zien. Het is maar een kleine baby, vindt Koen. De baby slaapt. "Vind je haar niet lief ?" vraagt papa," dit is Maaike, je zusje." En dan tilt papa de baby een beetje op. "Maaike," zegt papa, " dit is Koen, je grote broer." Maaike slaapt gewoon door. Ze snapt er nog niets van.

Maar Koen snapt het wel. Hij heeft een zusje gekregen. En nu is hij de grote broer. Koen is best een beetje trots.

Giraf Wouter





Giraf Wouter loopt door het warme zand. Hallo zegt hij tegen mama. 
Ga aan de kant ik wil eten roept mama op een hoog stemetje. Nou Wouter gaat er wel vandaar hoor! Rits weg is hij. 
Joehoe  schreeuwt giraf Sabbastiaan. Op zijn kleine pootjes springt hij opzij. Kijk uit lege Wouter roept Sabastiaan. 
Ik word altijd geplaagd moppert Wouter. 
Ik wou je iets vragen zegt Sabastiaan verlegen.
Wat dan zegt Wouter. Hij buigt zijn nek naar beneden.
Ik vind je soms aardig, zegt hij dan.
Ik jou ook zegt giraf Wouter.
Dat donkere meisje is op jou zegt Sabastiaan. O ja Wouter is er stil van. 
Ze word uitgescholden omdat ze bruin is zegt Sabbastiaan. Ze heet renske wil Sabastiaan zeggen als er een leeuw brult. 
Het is Joep de leeuw.
Rennen schreeuwt Renske ze heeft het gebrul ook gehoord.
Wouter rent achter Renske. Maar waar naar toe? Wouter onze giraf Wouter weet het niet.
waar gaan we naar toe! roept Wouter.
Maar Renske weet het niet.
Ik weet het niet. Renskes stem klinkt benauwt. 
Wauw ik pak jullie roept Joep de leeuw, er lopen meer dieren mee. Wouter ziet het.
Opa zebra en een kowalabeer. De mam en pap van Wouter en Renske en familie konijn.
Allen rennen ze.
Allen zijn ze bang.
Konijnen zigzagden over de weg om hen vijand kwijt te raken.
En dat was nou Presie wat het jonge konijntje ging doen. 
Ze sprong in de bosjes.
Net in de sprong gebeurde het, Presje kon net ontsnappen aan Joep de leeuw.
Joep de leeuw was er moe van het jagen en hij besloot om toch maar eerst een dutje te doen.
Om de volgende dag weer op jacht te gaan.

Einde

maandag 11 mei 2009

De leeuw is los!






De leeuw is los! De leeuw is los!
Hij wandelt al door de straten.
Hij wil naar 't Amsterdamse bos,
dat heb ik wel in de gaten.
Hij bromt en hij briest en hij brult
en iedereen schrikt zich een bult.

Daar is ie al op de Postzegelmarkt,
daar loopt ie al over het Singel!
De tram blijft staan en klingelt hard
van klingeldeklingeldeklingel.
Het hele verkeer staat stil...
en de tramconducteur geeft een gil!

Nu is hij op de Overtoom!
We worden hoe langer hoe banger...
En iedereen klimt in z'n eigen boom,
de timmerman en de behanger.

O! roept de pianostemmer,
waar blijft nou die leeuwentemmer!

O kijk, daar komt een jongetje aan,
o, zou z'n moeder dat weten?
Tjee, kijk dat jongetje daar eens staan!
Straks wordt ie opgevreten!
Wie is dat jongetje dan?
Warempel, het is onze Jan...!

Hij haalt een klontje uit z'n zak,
wat gaat hij toch beginnen?
De leeuw wordt mak! De leeuw wordt mak!

De leeuw begint te spinnen!
Hij aait hem eens over zijn rug
en brengt hem naar 't circus terug. Hoi!
En brengt hem naar 't circus terug. Hoera!!!!

De bolle boze bakker





De bolle boze bakker
Er was eens een oude bakker,die vreselijk dik en vreselijk onaardig was.
Daarom noemde iedereen hem de bolle,boze bakker.
De boze bakker had een knecht die hij heel hard liet werken.
En alsof dat nog niet genoeg was, deed de bakker ook nog eens heel lelijk tegen zijn knecht..
Als ze samen aan tafel zaten,at de bakker alle lekkere dingen op.
En de knecht?
Die kreeg alleen maar een halve,oude krentebol.
Geen wonder dat de knecht steeds dikker werd.
Maar klagen deed hij niet.
Hij durfde niets tegen de bakker te zeggen,want als de bakker boos werd, gebeurden er verschrikkelijke dingen met de knecht.
Hij was al een keer in een grote meelton gegooit.
En elke keer als hij per ongeluk een krentje op de grond liet vallen,kreeg hij 10 harde schoppen van zijn baas.

Op een dag was de bolle,boze bakker weer in een afschuwelijk humeur.
Hij gaf de arme knecht zo'n harde klap met de deegroller dat het ding meteen in stukken brak.
'Ook dat nog !'brulde de bakker woest.
En hij sprong meteen op zijn fiets om een nieuwe deegroller te kopen.
De metselaar uit het dorp had toevallig door het keukenraam gezien wat er gebeurd was.
Hier moet ik iets aan doen,dacht hij verontwaardigd.
Die arme knecht.
Dit kan zo niet langer.
Zodra de bakker weg was,stapte hij de bakkerij binnen.
De knecht schrok zich een hoedje ,omdat hij dacht dat de bakker alweer terug was.
'Wees maar niet ,'zei de metselaar.
'Ik heb gezien wat er gebeurd is en ik zal je wel helpen.'
Hij nam de knecht mee naar buiten en haalde zijn metselspullen uit zijn wagen.
Daarna vroeg hij de knecht zoveel mogelijk stenen te zoeken.
Na een halfuurtje hadden ze al een flinke hoop stenen bij elkaar.
De metselaar bouwde er een prachtige put van.
Op het dat de put klaar was,kwam de boze bakker terug.
'Wat moet dat in mijn tuin?'schreeuwde hij kwaad.
'Hoho,'zei de metselaar.
'Je hoeft niet zo te schreeuwen.
Dit is een cadeau.
Dit is namelijk geen gewone put;dit is een geluksput.
Iedereen die even in deze put zit ,word vreselijk gelukkig.
Ik stel daarom voor dat je knecht er even in gaat,want hij ziet er echt heel erg ongelukkig uit!'
'Onzin,'zei de bakker boos.
Hij duwde de knecht aan de kant.
'Dit is mijn tuin,dus het is ook mijn put!' 
En hij sprong er meteen in.
Maar omdat de bakker zo dik was,zat hij helemaal klem in de put.
Hij kon er met geen mogelijkheid meer uit.
'Noem je dat een geluksput?'schreeuwde hij razend.
'Nou en of,'zei de metselaar lachend.
'Kijk maar eens hoe gelukkig je knecht er nu uitziet.'
En dat klopte.
De knecht was dolgelukkig.
Nu kon de bakker hem nooit meer kwaad doen.
Hij bracht de bakker elke dag veel taartjes en koekjes,zodat hij niet dunner kon worden.
En als er niets veranderd is,zit de bolle,boze bakker nog steeds in de put.
En de knecht?
Die is inmiddels de beste bakker van de hele wereld!

donderdag 7 mei 2009

De aap het zin in een banaan





Op een ochtend wordt Aap wakker en zegt: ‘ik heb vandaag zo’n zin in een banaan! Ik ga een banaan zoeken.’ En hij gaat op pad.
Al snel komt hij Kikker tegen. Aap zegt: ‘Kikker, ik heb vandaag zo’n zin in een banaan! Weet jij waar ik een banaan kan vinden?’
‘Kwaak, nee’, zegt Kikker, ‘ik lust geen banaan, ik eet liever vliegen.

‘Jammer’, zegt Aap. En hij loopt verder.
Niet lang daarna komt hij Kip tegen. Aap zegt: ‘Kip, ik heb vandaag zo’n zin in een banaan! Weet jij waar ik een banaan kan vinden?’
‘Toook, nee’, zegt Kip, ‘hou niet van banaan, ik eet liever graan.’

‘Jammer’, zegt Aap. En hij loopt verder.
Even later komt Aap Poes tegen. Aap vraagt: ‘Poes, ik heb vandaag zo’n zin in een banaan! Weet jij waar ik een banaan kan vinden?’
‘Miauw, nee’, zegt Poes, ‘ik eet geen banaan, ik eet liever muizen!’
‘Jammer’, zegt Aap. En hij loopt verder.

Teleurgesteld gaat Aap zitten.
‘Niemand weet waar ik een banaan kan vinden’, zegt hij verdrietig.
‘Wacht eens’, zegt Merel, ‘volgens mij weet Giraf het wel. Ik kijk wel even voor je’, en hij vliegt omhoog. Al snel komt Merel weer terug.
‘Giraf is maar een klein stukje verder’, zegt hij. ‘Vraag het hem maar.’
‘Dank je wel’, zegt Aap, en hij loopt snel verder, op zoek naar Giraf.
Inderdaad: Een klein stuk je verder staat Giraf.
‘Joehoe, Giraf!’ roept Aap naar boven.
‘Wat zeg je?’ roept Giraf terug.
‘Wacht maar, ik kom wel even boven’, roept Aap, en hij klimt langs de poten en de lange nek van Giraf omhoog.
‘Wat is er?’ vraagt Giraf.
‘Giraf’, zegt Aap, ‘ik heb vandaag zo’n zin in een banaan! Weet jij waar ik een banaan kan vinden?’
‘Maar natuurlijk wel’, zegt Giraf, ‘die hangen aan de boom! Kijk maar, ik was er net zelf eentje aan het eten. Heb je zin om gezellig met mij mee te eten?’
Nou, dat heeft Aap wel. Hij gaat boven op het hoofd van Giraf zitten en neemt zelf ook een banaan.

Einde

dinsdag 5 mei 2009

De wandeling





Er was eens een jongentje en die noemde Milan, Milan was al 4 jaar.
En Milan zei steeds tegen zijn mama ik ben al 4 jaar en ik ben al groot hé.
Ja zei de moeder, als we straks gaan wandelen zal je ons hand moeten nemen hoor.
Anders zal je misschien verdwalen, en dat wil je toch niet hé.
Nee mama dat wil ik niet, grote jongens geven altijd de hand aan mama, zei Milan.
Op de wandeling was de gedachten van het jongentje zeer ver, tot plots Milan een vlinder zag.
Kijk mama een vlinder mag ik hem bekijken? Ja jongen maar in de buurt blijven hoor.
De vlinder vloog van bloem  tot bloem en het jongentje volgende de vlinder om hem toch  nog te kunnen bekijken.
De mama merkte plots dat Milan niet meer in haar buurt was en ze riep Milan waar ben je? Maar Milan hoorde zijn moeder niet meer, hij was al veel te ver weg.
Mama ging vlug op  zoek naar haar zoontje. Waar ben je riep ze steeds weer.
Plots zag ze in de verte  Milan uit de struiken komen, wel riep ze wat heeft mama gezegd?
Dat ik bij jou moet blijven zei Milan.
Ga je nu nog mijn hand lossen zei mama? 
Nee hoor want grote jongens kunnen ook verdwalen hé mama?
Dat is waar jongen, maar mama was ook een beetje fout moet ik toegeven. Ik was te druk bezig met mijn vriendin ik was aan het babbelen, en zo had ik jou ook uit het oog verloren. 
Voortaan zullen wij elkaar beter in de gaten houden hé? Hebben we een afspraakje?
Ja mama en afspraakjes moeten we steeds nakomen.

Einde 

maandag 4 mei 2009

De rode brievenbus





Er was er 's een brievenbus, die op een pleintje stond,
een mooie roje brievenbus; hij had een open mond,
daar gingen alle brieven in, de hele dag maar door
en nu en dan kwam er een man van 't grote postkantoor,
die haalde dan de brieven uit die brievenbus z'n buik,
en deed ze in een grote zak. O, jongens 't ging zo puik.

Maar gisteren zei die brievenbus: Nou wil ik het niet meer,
ik heb er schoon genoeg van, leg de brieven daar maar neer.
Hij deed z'n mond dicht met een klap en deed 'm niet meer open
en alle mensen kwamen daar met brieven aangelopen,
ze riepen: Kijk, de bus is dicht, hoe komt dat nou, zeg hee!
Hee, doe je mond 'ns open! Maar de brievenbus zei: Nee.

Toen kwam de directeur, de directeur van 't postkantoor,
die kwam al met een hamer en een beitel en een boor,
maar wat hij ook probeerde, het hielp allemaal geen steek,
de brievenbus bleef dicht en werd alleen een beetje bleek.

Maar toen kwam kleine Petertje en zei: O, asjeblief,
doe nou je mond eens open, want ik heb zo'n mooie brief!
En als je 't niet voor mij doet, doe het dan voor deze dame!
En toen begon de brievenbus zich vreselijk te schamen.
Hij werd nog roder dan tevoor, en riep: Pardon, pardon...
hij deed zijn mond wijd open, zeg, zo wijd als hij maar kon.
De mensen dansten om hem heen, en al die mensen zeien:
Jij bent de beste brievenbus van heel de posterijen.

NANCY EN JOB





Au!”roept  Nancy als ze een hap van haar appel neemt.

“Wat is er?” vraagt Job.  Hij wil net het laatste blokje op zijn mooie toren leggen.

“Mijn kies! Hij doet zo’n pijn!” Nancy wrijft met haar hand over haar wang.

“Oh, je wang is heel erg dik. Veel dikker dan de andere,”zegt Job.

“Niks tegen mamma zeggen, hoor. Anders moet ik misschien naar de dokter,”zegt Nancy.

“Wat mag hij niet tegen mij zeggen?” vraagt mamma, die toevallig hoort wat hij zegt.

“Och niks. Ikke…Ik ga straks iets moois voor je maken. Maar dat is nog geheim,”jokt Nancy.

Ze verstopt snel haar gezicht achter een boek. Alleen haar ogen komen erboven uit.

“Wat lief van je. Je maakt me wel nieuwsgierig,”lacht mamma. “Maak je niet teveel rommel?”

“Nee, nee.” Ze schudt met haar hoofd. Dat had ze beter niet kunnen doen. Ze voelt een scherpe steek. Oei, dat doet pijn. Ze knijpt haar ogen stijf dicht.

“Wat is er. Heb je pijn?”wil mamma weten.

“Ze heeft pijn aan haar kies,”zegt Job.  Nancy kijkt boos naar hem. Waarom moet hij dat nu zeggen?

“Nee hoor. Kijk maar, het is al over.” Nancy probeert heel vrolijk te kijken. Maar nu ziet mamma haar gezicht.

“Volgens mij jok je een beetje,”zegt mamma. Nancy knikt.

“Moet ik nu naar de dokter,”piept ze zacht.

“Nee, maar wel naar de tandarts.”

Nancy weet wel wat een tandarts is. Dat is een soort dokter, die kijkt of je tanden wel goed gepoetst zijn.

“Ik zal gelijk even bellen of we vandaag nog kunnen komen,” zegt mamma. Ze loopt de kamer uit.

“Kijk maar uit!”waarschuwt Job. De tandarts heeft  zo’n grote boor en daarmee gaat hij in je mond.” Hij houdt zijn handen ver uit elkaar om het te laten zien.

Nancy kijkt heel zielig.

“Ik wil niet,”jammert ze en verstopt zich achter het gordijn.

“We kunnen meteen naar de tandarts,”zegt mamma. Maar waar is Nancy nu gebleven? Dan ziet ze twee voetjes onder het gordijn uitsteken.

“Kom maar te voorschijn. Ik heb je gezien. Je hoeft echt niet bang te zijn. Voor je het weet is het voorbij,”stelt ze haar gerust.

“Mag Job ook mee?”vraagt ze zacht. Dat vindt mamma goed.

Job, Nancy en mamma zitten in de wachtkamer. Stiekem kijkt Nancy naar de mevrouw die naast haar zit. Ze leest een boekje. Zou zij niet bang zijn? Aan de andere kant zit een hele grote meneer. Hij is net binnengekomen. Hij is zo groot, dat hij  zich moet bukken om door de deur te komen.

Dan gaat de deur open. Er komt een mevrouw naar buiten. Ze heeft een lange witte jas aan. Maar ze is niet de tandarts. Dat weet Nancy wel. Zij helpt de tandarts altijd. Maar ze is niet met hem getrouwd, hoor. Dat heeft ze vorige keer zelf aan haar gevraagd.

“Wie is de volgende?”vraagt de mevrouw.

“Dat zijn wij,”roept mamma.

 Bibberend kijkt Nancy naar de deuropening.

“Kijk uit voor de haak!”fluistert Job in zijn oor. Mamma neemt Nancy bij de hand en trekt haar mee naar binnen.

“Hallo, ik ben de tandarts en wie ben jij?” vraagt de meneer in de witte jas.

“Ik ben Nancy ,” piept het meisje.

“Dat is een leuke naam. Weet je wat, ga maar alvast in die stoel zitten. Ik ga even met je mamma praten.”

 De tandarts loopt met mamma naar buiten. Job en Nancy blijven alleen in de tandartskamer.

Kijk, daar heb je die grappige stoel. De vorige keer kon hij omhoog en omlaag. Dat wist Nancy nog wel.

Ze springt er boven op. Ze drukt op een knopje en ja hoor, de stoel gaat langzaam omhoog.

“Nu wil ik,”roept Job en springt ook op de stoel. Hij duwt zijn vriendinnetje eraf.  Nancy stoot tegen een stapel bekertjes. Ze vallen één voor één op de grond.

Waarvoor zou deze knop zijn? vraagt Job zich af en drukt erop. Een straal water spuit in de lucht.

“Kijk, ik kan het laten regenen,”roept hij. Hij houdt zijn wijsvinger op de straal. Het water spuit alle kanten op. Alles wordt nat: de stoel, de grond en ook Job en Nancy.

“Wat is hier aan de hand?” De tandarts staat bij de deur. Hij kijkt boos. Stil kijken Job en Nancy hem aan. De waterdruppels druipen langs hun haren en langs hun kleren.

“Het ging per ongeluk, echt waar!”roept Job.

 Nancy zit in de stoel. Alles is weer droog.

Ze was bijna vergeten, dat ze zo’n pijn had.

“Doe je mond maar open, dan zal ik eens kijken waarom je kies zo’n pijn doet,”zegt de tandarts. Hij is gelukkig niet meer boos. “Ik zie het al. Er zit een gaatje in je kies." Hij tikt voorzichtig op de kies.

Nancy geeft een harde gil en bijt op de vingers van tandarts.

Nu schreeuwt ook de tandarts.

"Hebt u ook pijn aan uw tand?"vraagt Nancy bezorgd.

"Nee, maar wel aan mijn vingers,"roept de tandarts.

"Maar u deed mij ook pijn,"zegt Nancy.

"Dat is waar. Maar ik moet de kies wel vullen.

Als ik je dit prikje heb gegeven, dan voel je geen pijn meer. Dan kan ik je kies maken."

“Ik wil geen prikje!”schreeuwt Nancy geschrokken.

“Als je niet huilt? Dan heb ik straks een mooie verrassing voor je!”belooft de tandarts. “Echt, je voelt er bijna niks van.” Nancy denkt na. Ze is heel bang voor het prikje, maar ze wil wel van de pijn af èn ze krijgt een verrassing. Dat heeft de tandarts beloofd.

“Oké!”zegt Nancy en doet haar mond weer open. Daar komt die enge naald. Nancy houdt haar ogen stijfdicht. Heel even voelt ze een steekje.

“Ziezo. Het prikje is klaar,”zegt de tandarts. Dat viel eigelijk best wel mee. “Nu ga ik je kies maken,goed?” Nancy kan alleen maar knikken. Haar mond voelt heel gek aan.

Zo, je bent klaar,”zegt de tandarts. Nancy mag van de stoel af. Dat viel reuze mee. Goed, ze voelde wel iets van het prikje, maar dat was maar even.

“En dat gekke gevoel in je mond is straks ook over,”belooft de tandarts. “En hier is je verrassing,”zegt hij en geeft haar een paar mooie stickers en een knalrode tandenborstel èn een tube tandpasta. Te gek!
 

Trots gaat Nancy weer naar huis.

“Dit was echt een makkie!”schept ze op.

“Vond je het niet eng?”vraagt Job.

“Eng? Wel nee. Ik ben toch geen baby!!!!”

vrijdag 1 mei 2009

Het popcorn vogeltje






Er was eens een piepjong vogeltje dat wel
heel eigenaardig was. Al van toen het in zijn
nestje zat, lustte het niets van wat zijn
moeder meebracht van haar vliegtochtjes.
Geen wormen, geen graantjes, geen
zaadjes, niets van dat alles. Daarom was het
vogeltje maar een zwak vogeltje, met heel
slappe vleugeltjes.
Op de dag dat het vogeltje voor het eerst ging
vliegen, ging het ook mis. Het vogeltje strekte zijn
vleugels, sloeg een paar keer en vertrok uit het
nest. Het nestje was gebouwd vlak aan de tuin van
een mooi en groot huis. Het vogeltje vloog midden
over de tuin, toen plots…. De vleugeltjes niet meer
verder wilden vliegen. Het vogeltje was helemaal uitgeput. Met een plof viel
het naar beneden, precies op de tafel waar net een verjaardagsfeestje aan de
gang was.
Met luid geschreeuw sprongen de kinderen op, en
iedereen wilde het vogeltje zien eens aaien. ‘Oh zo
schattig, mama, kijk eens, een piepjong vogeltje!’
Meteen gingen de kindjes op zoek naar alles wat
eetbaar was voor het diertje: wat zaadjes uit het
voederbakje van de kanarie, een rupsje dat tussen de
planten kroop, een jongetje slaagde er zelfs in om een vette lekkere worm te
graven aan de mesthoop. Maar niets, het vogeltje wilde niets eten.
“Hoe komt dat toch,” vroeg de moeder zich af, “dat dit vogeltje helemaal niets
wil eten. Het ziet er nochtans uitgeput uit! We zullen het vannacht in een
schoendoos in de keuken zetten, dan zien we morgen wel verder.”
De volgende morgen piepte het vogeltje al toen de kinderen
naar beneden kwamen. Opnieuw probeerden ze voedsel van
de kanarie te geven: wat zaadjes, een stukje maïskorrel,
maar niets wilde het vogeltje.
Tot plots het oudste meisje, dat gisteren verjaard was,
per ongeluk een propcornbrokje in de doos liet vallen.
Ze was net nog een paar restjes van haar verjaardagsfeestje
naar binnen aan het smikkelen en had
haar handjes vol popcorn van gisteren.
Het vogeltje vloog er meteen op af en, pik, pik pik, de hele
popcorn was op! “Mama, kom eens kijken, het vogeltje lust
wél popcorn! Grappig zeg!” En ja hoor, ook het tweede stukje
verdween snel in het bekje van het vogeltje. “Nu ja, zei mama, als het dan
helemaal niets anders lust, het is beter dan niets. Want popcorn is ook
gemaakt van maïs hé!”
’s Middags leek het vogeltje weer helemaal op krachten en
lieten de kinderen het vogeltje vliegen. “Pwiet pwiet pwiet!!”
Het vogeltje was duidelijk gelukkig en vrolijk fladderde het
rond. En van toen af aan maakten ze bij het jarige meisje
elke week een flinke portie popcorn, en elke dag kwam het
vogeltje om een beetje lekkernij aanvliegen.

Daarom doopten de kinderen het vogeltje tot ‘popcornvogeltje’.

De leeuw is los!






De leeuw is los!
De leeuw is los! De leeuw is los!
Hij wandelt al door de straten.
Hij wil naar 't Amsterdamse bos,
dat heb ik wel in de gaten.
Hij bromt en hij briest en hij brult
en iedereen schrikt zich een bult.

Daar is ie al op de Postzegelmarkt,
daar loopt ie al over het Singel!
De tram blijft staan en klingelt hard
van klingeldeklingeldeklingel.
Het hele verkeer staat stil...
en de tramconducteur geeft een gil!

Nu is hij op de Overtoom!
We worden hoe langer hoe banger...
En iedereen klimt in z'n eigen boom,
de timmerman en de behanger.

O! roept de pianostemmer,
waar blijft nou die leeuwentemmer!

O kijk, daar komt een jongetje aan,
o, zou z'n moeder dat weten?
Tjee, kijk dat jongetje daar eens staan!
Straks wordt ie opgevreten!
Wie is dat jongetje dan?
Warempel, het is onze Jan...!

Hij haalt een klontje uit z'n zak,
wat gaat hij toch beginnen?
De leeuw wordt mak! De leeuw wordt mak!

De leeuw begint te spinnen!
Hij aait hem eens over zijn rug
en brengt hem naar 't circus terug. Hoi!
En brengt hem naar 't circus terug. Hoera!!!!


* * * EINDE * * *