vrijdag 25 juni 2010

dinsdag 22 juni 2010

De olifantjes


In een grote dierentuin in een stad hier heel ver vandaan verwachten twee olifantenmoeders allebei een olifantenkind. Voor het personeel van de dierentuin was dat erg spannend, want je weet maar nooit wat er bij de geboorte van zo'n olifantenjong fout zou kunnen gaan. Het ergste, dat er kon gebeuren was dat de twee moeders èn de twee jonge olifantjes dood zouden gaan. Daar moesten de oppassers maar liever niet aan denken.
Het was op een woensdag, dat het eerste olifantje geboren werd. Alles ging prima! Moeder en kind maakten het heel goed en al heel gauw was het jonge dier lekker melk aan het drinken bij zijn moeder. Zijn tante, de andere aanstaande moeder, kwam er even bij kijken. Die dacht natuurlijk: "Straks heb ik ook zo'n leuk beestje!"
Nou, dat klopte precies! De maandag van de week daarop werd het tweede olifantje geboren! Ook nu ging alles weer goed. De oppassers hadden zich voor niets een heleboel zorgen gemaakt. Nu moesten ze er nog voor zorgen, dat de vaders er niet bij in de buurt konden komen en ook dat lukte weer! O, wat was al het personeel van de dierentuin blij dat alles zo goed was afgelopen.
Het publiek kreeg er nog een paar weekjes niets van te zien. Eerst moesten de jongen dieren samen met hun moeders nog wat sterker worden en dan konden de nieuwe aanwinsten aan de bezoekers worden getoond. Eén dag voor het zo ver was, stond er al een groot artikel in de krant: "KOM NAAR DE DIERENTUIN! KOM NAAR DE JONGE OLIFANTJES KIJKEN!" stond er boven het verhaal. Nou, dat hebben ze in de dierentuin geweten! De volgende dag stonden er een uur voor de opening van de dierentuin al dikke rijen bezoekers voor de poort. Allemaal wilden ze de eersten zijn, die de olifantjes gezien hadden! Toen de poort openging stroomde de mensenmassa naar het gedeelte van de dierentuin waar de olifanten waren.
O, wat werd dat een teleurstelling. Het was net of de olifantenmoeders in de gaten hadden wat er aan de hand was. De kleintjes stonden wel in de olifantenwei, maar niemand zag er ook maar iets van! De beestjes stonden vlak bij het olifantenhuis en de twee moeders stonden voor de jonge dieren. Het enige, dat het publiek kon zien, waren een stel kleine pootjes tussen de grote poten van de oudere dieren. Eén man schreeuwde nog: "Aan de kant dikzakken!" maar de twee moeders deden net of ze gek waren. Ze bleven gewoon staan.
Toen kwam er een oppasser aan! Hij had een grote zak bij zich met allemaal lekkere groente en lekker fruit er in. Al dat heerlijke eten strooide hij zo'n 20 meter van de olifanten af op de grond. Dat bleek een goed idee te zijn! Langzaam maar zeker schuifelden de dikzakken naar het eten toe. De kleintjes bleven eerst nog een poosje bij de muur van hun verblijf staan, maar toen gingen zij samen aan de wandel. Alle mensen juichten toen dat gebeurde. Van schrik stoven de kleintjes weer naar achteren. Het publiek bleef nu stil toekijken wat er verder gebeurde. Op het laatst liepen de jonge dieren overal op de olifantenwei rond. Iedereen vond het een prachtig stel!
De jonkies groeiden goed. Ze kregen nu niet meer alleen moedermelk, maar ze aten ook al van de groenten en van het fruit, dat iedere olifant als voer kreeg. Ze waren nu niet meer zo heel erg klein en helemaal niet meer bang van het publiek. Je zou zelfs kunnen zeggen, dat ze ondeugend werden.
Tussen de wei, waar alle olifanten liepen en het publiek was een strook water. Toen de kleintjes op een keer hadden gezien hoe een ouder dier met zijn slurf water opzoog om dat daarna over zichzelf heen te sproeien, wilden ze dat ook wel eens proberen. Wat hadden ze daar een plezier mee! Ze spoten zichzelf nat en daarna alle ooms en tantes die in het olifantenverblijf woonden. Opeen keer kreeg er één een prachtig idee. Hij zoog zijn slurf goed vol met water en sproeide toen alle mensen, die voor het water stonden te kijken doornat! Dat vond het andere olifantje ook wel een leuk spelletje! En weer ging er een dikke straal water over het publiek heen. De mensen stoven alle kanten op! En de olifantjes? Sommige mensen wisten zeker, dat ze die twee hard hadden horen lachen. De kleintjes hadden trouwens nog een leuk grapje! Als ze hun slurf uitrekten om iets lekkers van iemand uit het publiek aan te pakken, dan hielden ze hun slurf vlak bij het hoofd van zo'n man of vrouw om dan niet het lekkers te pakken, maar hard te trompetteren! Ja, ze leerden ook slechte dingen van de oudere dieren!
Als je ooit hoort, dat er ergens jonge olifantjes in een dierentuin zijn, dan moet je beslist eens gaan kijken!

Bron: De verhaaltjesopa

zondag 13 juni 2010

De kangoeroe


Mijnheer de Kangoeroe had weer eens één van zijn vele reizen gemaakt. Hij was er wel een beetje moe van geworden, maar het was toch een prachtige reis geweest. Hij had weer veel gezien en ook veel gehoord. En hij had een plannetje! Toen hij in het kangoeroedorp aankwam kwamen alle kangoeroemannetjes, kangoeroevrouwtjes, kangoeroejongens en kangoeroemeisjes naar hem toe. Hij keek nog eens naar al die dieren, die daar voor hem stonden en toen zei hij: "Ik heb nou toch wat gehoord! In Sydney worden Olympische spelen gehouden. Daar komen misschien wel meer dan 100 sporters naar toe en dan gaan ze kijken, wie het hardst kan lopen, zwemmen, paardrijden of fietsen en nog veel meer."
"Wat hebben wij daar nou aan!", riepen alle anderen in koor. "Wij kunnen daar toch niet aan mee doen?" Nee, dat kon natuurlijk niet. Maar Mijnheer de Kangoeroe had een ander plannetje. "Weet je wat wij gaan doen?", vroeg hij. Nou, dat wisten ze niet. En toen vertelde hij wat hij van plan was. "We gaan de Kangoeroe Olympische Spelen houden, hier in ons kangoeroedorp! Ik wil wel eens weten, wie het hardst kan zwemmen, lopen, hoogspringen, enzovoort!"
Kees Kangoeroe was de eerste, die met bezwaren kwam. "Ik kan niet eens zwemmen en eigenlijk geloof ik, dat niemand van ons dat kan!", zei hij. Maar Mijnheer de Kangoeroe zei, dat iedereen dat kon leren. Ze moesten maar goed hun best doen en veel trainen, dan kwam alles wel voor elkaar.
De dieren begonnen met het vérspringen, daar waren ze goed in, dachten ze. Op de grond was met een dikke tak een streep getrokken. Daarvoor moesten de springers opspringen. Waar ze neerkwamen kon je goed zien aan de indrukken van hun stevige achterpoten. Karel Kangoeroe was de eerste die sprong. Twee diepe kuilen gaven aan hoever hij was gekomen. Ze hadden natuurlijk geen centimeter, maar het was wel een heel eind! Als tweede sprong koos Kangoeroe. Die kwam veel minder ver. Alleen Kas Kangoeroe sprong nog verder dan Karel en dat vond die Karel niet leuk! Dagenlang zag je overal om het dorp heen kangoeroes vérspringen. Ze vertelden elkaar hun resultaten niet. Dat zou iedereen wel merken als de grote Olympische Dag daar was.
Met het hoogspringen ging het minder goed. Mijnheer de Kangoeroe had gehoord, dat de mensen daarvoor een touwtje tussen twee stokken spanden. Daar moest dan overheen gesprongen worden. Hij spande een stevig touw tussen twee bomen en de eerste springer stormde naar voren. Hij sprong met gemak, dank zij zijn sterke staart over het touw heen. De tweede had pech. Hij bleef net met zijn grote teen achter het touw hangen en viel met een plof op de grond. Au, dat deed zeer! Toen was Mijnheer de Kangoeroe er achter hoe het moest. Hij hing het touw over een paar takken heen en op de einden van het touw legde hij een kluit aarde. En dat werkte goed. Als nu een kangoeroe het touw raakte, dan schoot het onder de aardkluiten vandaan en het arme dier viel tenminste niet op zijn snoet!
Van hardlopen kwam niets terecht. Een fatsoenlijke kangoeroe loopt niet, hij springt! Dat onderdeel werd van het programma geschrapt.
En dat het zwemmen. Dat was ook wat! De meeste kangoeroes waren nog nooit in het water geweest, maar Mijnheer de Kangoeroe sleepte ze mee naar een meertje en daar werden de eerste zwemlessen gegeven. Het bleek al gauw, dat de dieren erg veel moeite hadden om hun zware staart onder water te houden. Maar al waren er een paar, die door met hun poten te trappelen, naar de overkant van het meertje konden zwemmen. Vlug ging het niet, maar ze vonden het toch wel leuk. En toen kwam Kaatje Kangoeroe naar Mijnheer de Kangoeroe toe. "Mogen alleen mannen en jongens maar meedoen?", vroeg ze. "Nee, hoor", zei de wedstrijdleider, "bij de mensen zwemmen ook vrouwtjes mee!" Kaatje haalde een stel vriendinnen bij elkaar en samen melden ze zich voor de eerste les. En wat er toen gebeurde! Al bij de eerste keer, dat de kangoeroedames gingen zwemmen, merkten ze al gauw, dat hun buidel vol met water kwam te staan en dat ze daarom bijna niet vooruit kwamen. Toen ze weer uit het water kwamen, stonden daar vier kangoeroes met een grote buidel vol met water aan de kant. Eentje had er zelfs een vis in! Al gauw sprong er een klein kangoeroetje in een buidel vol water. En een lol dat ze hadden! Van dameszwemmen is nooit wat gekomen, maar soms gingen ze nog wel eens het water in om hun kinderen een pleziertje te doen.
De Olympische spelen werden toch een groot succes. Karel Kangoeroe won met verspringen en Koen Kangoeroe met hoogspringen. De kampioen werd uiteindelijk Kees Kangoeroe. Hij werd eerste bij het zwemmen, tweede bij het hoogspringen en ook tweede bij het verspringen. Medailles kregen ze niet, maar wel een extra lekker kampioensmaaltje eten!

Bron: De verhaaltjesopa

zaterdag 5 juni 2010

Avontuur in de bergen


Jaap was met zijn broertje Guus en met zijn papa en mama nu al weer drie dagen in een heel mooi dorpje in de bergen van Zwitserland. Ze zaten met hun caravan op een heel rustige camping in een schitterende omgeving. In het dorpje, vlak bij de camping waren een paar winkeltjes en er was het dalstation van een kabelbaan. Met die kabelbaan kon je heel hoog de bergen in om daar prachtige bergwandelingen te gaan maken. Jaap had al een paar keer naar de cabines gekeken, die achterelkaar naar boven gingen. "Wanneer gaan wij nou eens?", vroeg hij op die derde dag. Papa vertelde, dat het kabelbaantje erg duur was en dat ze niet elke dag zo'n uitstapje konden maken. Maar morgen, beloofde hij, dan gingen ze naar boven!
De volgende dag stonden ze al vroeg klaar voor de grote bergwandeling. "Zal ik mijn draagbare telefoon meenemen?", vroeg papa. Mama vond dat niet nodig maar papa deed het toch maar. Je wist nooit wie je nodig kon hebben.
Zowel Jaap als Guus had een rugzak op zijn rug en daarin zat wat te drinken voor onderweg, een appel en een paar broodjes. Dat was voor de picknick, tussen de middag. Met de kabelbaan gingen ze met zijn vieren naar boven. Halverwege moest nog een keer worden overgestapt op een stoeltjeslift en na een hele lange reis stonden ze boven op een berg. In de verte zagen ze de besneeuwde toppen van andere bergen en zelfs vlak bij het eindpunt van de lift lag nog een flinke rand zwart geworden sneeuw.
De rugzakken gingen om (ook papa had er één op zijn rug) en de wandeling begon. Eerst ging het een stukje bergafwaarts, maar later steeg de weg weer behoorlijk. In de verte zagen ze een hoge bergtop en daar wilden ze naar toe proberen te lopen. Maar steeds als de top wat dichterbij leek te komen zat er weer een dal tussen. Dus eerst weer dalen en dan weer flink klimmen!
Toen het tegen één uur liep besloten ze eerst wat te gaan eten en drinken. De jongens en papa deden hun rugzakken af en mama deelde het eten en drinken uit. Wat smaakte dat lekker, zo hoog in de bergen. Jaap had al gauw genoeg van het eten. Hij wilde de omgeving wel eens verkennen. Opgewonden kwam hij even later terug. "Jullie moeten eens komen kijken!", schreeuwde hij. "Ja hoor, eerst even mijn broodje en mijn appel opeten!", zei papa. Jaap stond er maar bij te springen en even later gingen de andere drie met Jaap mee om zijn ontdekking te bewonderen. Nou, wat ze zagen was werkelijk schitterend!. Jaap had een steile afgrond ontdekt en van waar ze nu stonden konden ze bijna loodrecht naar beneden kijken. Daar zagen ze het dorpje liggen. Wat was alles klein. Toen ze heel goed keken zagen ze aan het einde van de rij palen van de kabelbaan hun camping en zelfs hun caravan konden ze zien staan!
Het eten was op en voor ze verder gingen lopen mochten de jongens nog even wat rondrennen. Guus zat Jaap achterna en Jaap rende lachend weg. Guus kon hem maar niet inhalen. Soms liet Jaap hem wat dichterbij komen om dan plotseling weer achter een paar grote stenen weg te duiken. En toen gebeurde het! Opeens klonk er een vreselijke gil! Papa en mama renden naar de bergwand om te ontdekken, dat Jaap was verdwenen! Jaap was uitgegleden op het gras en vlak bij de steile helling naar beneden gevallen. "Ligt Jaap nu helemaal beneden?", vroeg Guus angstig. Papa liep langs de steile helling een bocht om. Gelukkig! Daar zag hij Jaap. De jongen was een heel eind naar beneden gevallen en gelukkig had een flinke struik, die daar op een richel groeide hem gered. Jaap lag tegen de struik aan en papa hoorde hem huilen. "Jaap! We zullen hulp voor je halen! Blijf zo stil mogelijk liggen!", riep papa. Meteen pakte hij zijn telefoon en belde hij het enige nummer, dat hij in de omgeving kende, dat van de camping. De beheerder van de camping beloofde meteen de bergreddingswacht te bellen en nog geen kwartier later kwam er opeens een helikopter aanvliegen. Nog even later hing het toestel boven de bergrand waar Jaap op lag. Het deurtje van de heli ging open en langzaam daalde een man langs een draad naar beneden af. Even later stond hij al naast Jaap. Hij nam de jongen in zijn armen en samen werden ze de helikopter ingehesen. Wat waren Guus, papa en mama blij, toen de heli even later naast hen op de berg landde. Jaap kon weer uitstappen en het eerste wat hij zei was: "Ik was wel bang! Maar jullie hebben nog nooit in een helikopter gevlogen en ik wel!"

Bron: De verhaaltjesopa