De rode schoentjes (naverteld)
Hans Christian Andersen
Er was eens, lang geleden, een meisje dat Karen heette. Ze had geen vader en geen moeder, geen huis en geen eten. Op een koude winteravond zwierf ze over straat. Toen stopte er naast haar een koets met een oude dame erin. "Wat doe jij zo laat op straat?" vroeg de oude dame. "Ik heb geen vader en geen moeder en geen huis en geen eten," zei Karen. Dat waren zoveel nare dingen tegelijk, dat de oude dame zei: " Stap maar in." Zo kwam Karen bij de oude dame te wonen. Ze kreeg goede kleren en lekker eten. Ze ging er steeds mooier uitzien en werd steeds trotser op zichzelf. Op een dag zei de oude dame:" Je hebt nieuwe schoenen nodig voor naar de kerk. Ga ze maar kopen bij de schoenmaker."
Bij de schoenmaker zag Karen prachtige rode dansschoentjes staan en die pasten haar ook nog. Ze vond zichzelf nog mooier met die rode schoentjes aan. Maar toen de oude dame de schoentjes zag, zei ze:" Kind, dat zijn dansschoentjes. Die doe je niet aan naar de kerk. Doe dan maar weer je oude schoenen aan." De volgende ochtend liep Karen naar de kerk. Ze had haar nieuwe rode schoentjes aangetrokken, want die vond ze nu eenmaal het mooist. Op de stoep van de kerk zat een soldaat in een glimmend uniform. Hij zei dat Karen eigenwijs en ijdel was. Dansschoentjes waren om te dansen en niet om mee naar de kerk te gaan. In die tijd danste er niemand in de kerk. De oude dame was boos op haar. "Je hebt niet gedaan wat je moest doen," zei ze. Voor straf mocht Karen niet naar het dansfeest in het dorp.
Een paar dagen voor het feest werd de oude dame ziek. De dokter zei tegen Karen dat ze de oude dame telkens op tijd een drankje en een pilletje moest geven. Toen de avond van het feest aanbrak, zat Karen bedroefd thuis. Ze dacht aan alle anderen die nu op het marktplein konden dansen. Als zij erbij was, zou ze vast de allermooiste zijn van iedereen. De oude dame moest pas over drie uur weer een drankje en een pilletje. In de tussentijd kon ze wel even stiekem naar het feest gaan. Ze trok haar rode schoentjes aan en sloop het huis uit. Op het marktplein dansten de mensen en Karen danste mee.
Maar toen de anderen even stopten om uit te rusten, toen kòn Karen niet meer stoppen. De schoentjes dwongen haar om door te dansen, de donkere nacht in, het dorp uit, dwars door weilanden en struiken, tot het ochtend werd. Karen was zo moe, zo moe, ze wilde stoppen, maar het kon niet. Haar schoentjes brachten haar weer dansend terug naar het dorp. Het feest was allang voorbij, en iedereen was weer thuis. Alleen de soldaat zat nog voor de kerk in zijn mooie uniform. "Ik moet naar de oude dame," kermde Karen,"ze is ziek!" "Kijk es aan," zei de soldaat," je denkt eens aan iemand anders dan jijzelf." En hij tikte met zijn zwaard tegen de schoentjes. Eindelijk kon Karen ze weer uittrekken. Ze rende op bebloede voeten terug naar de oude dame en vroeg haar om vergeving. Die kreeg ze. En de oude dame gaf haar ook nog een dikke zoen. Sindsdien leefden ze vredig samen zolang de oude dame nog te leven had.
Bij de schoenmaker zag Karen prachtige rode dansschoentjes staan en die pasten haar ook nog. Ze vond zichzelf nog mooier met die rode schoentjes aan. Maar toen de oude dame de schoentjes zag, zei ze:" Kind, dat zijn dansschoentjes. Die doe je niet aan naar de kerk. Doe dan maar weer je oude schoenen aan." De volgende ochtend liep Karen naar de kerk. Ze had haar nieuwe rode schoentjes aangetrokken, want die vond ze nu eenmaal het mooist. Op de stoep van de kerk zat een soldaat in een glimmend uniform. Hij zei dat Karen eigenwijs en ijdel was. Dansschoentjes waren om te dansen en niet om mee naar de kerk te gaan. In die tijd danste er niemand in de kerk. De oude dame was boos op haar. "Je hebt niet gedaan wat je moest doen," zei ze. Voor straf mocht Karen niet naar het dansfeest in het dorp.
Een paar dagen voor het feest werd de oude dame ziek. De dokter zei tegen Karen dat ze de oude dame telkens op tijd een drankje en een pilletje moest geven. Toen de avond van het feest aanbrak, zat Karen bedroefd thuis. Ze dacht aan alle anderen die nu op het marktplein konden dansen. Als zij erbij was, zou ze vast de allermooiste zijn van iedereen. De oude dame moest pas over drie uur weer een drankje en een pilletje. In de tussentijd kon ze wel even stiekem naar het feest gaan. Ze trok haar rode schoentjes aan en sloop het huis uit. Op het marktplein dansten de mensen en Karen danste mee.
Maar toen de anderen even stopten om uit te rusten, toen kòn Karen niet meer stoppen. De schoentjes dwongen haar om door te dansen, de donkere nacht in, het dorp uit, dwars door weilanden en struiken, tot het ochtend werd. Karen was zo moe, zo moe, ze wilde stoppen, maar het kon niet. Haar schoentjes brachten haar weer dansend terug naar het dorp. Het feest was allang voorbij, en iedereen was weer thuis. Alleen de soldaat zat nog voor de kerk in zijn mooie uniform. "Ik moet naar de oude dame," kermde Karen,"ze is ziek!" "Kijk es aan," zei de soldaat," je denkt eens aan iemand anders dan jijzelf." En hij tikte met zijn zwaard tegen de schoentjes. Eindelijk kon Karen ze weer uittrekken. Ze rende op bebloede voeten terug naar de oude dame en vroeg haar om vergeving. Die kreeg ze. En de oude dame gaf haar ook nog een dikke zoen. Sindsdien leefden ze vredig samen zolang de oude dame nog te leven had.