Ik ga naar de zandbak, roept Janneke. Nee,
zegt Jannekes moeder. Niet naar de
zandbak. Het heeft geregend. Het zand is
nat. En het wordt te koud. Het is herfst. Dan
gaan we lekker in het plantsoentje spelen,
zegt Jip. Daar gaan Jip en en Janneke naar
het plantsoentje. Ze spelen met de mooiste
gouden blaren die daar liggen. En ze gaan
op een bankje zitten, naast twee oude heren.
Tja, ja zegt de ene heer, de zomer is dood. Daar kijkt Jip van op. En als hij met Janneke
naar huis loopt, zegt hij: zou dat waar zijn? Dat van de zomer? Ik weet het niet, zegt
Janneke.
Jip gaat het aan zijn vader vragen. Vader, zegt hij, de zomer is dood, zeggen ze. Vader
kijkt Jip eens aan. En Jip ziet er angstig uit. Hij is er echt van geschrokken.
Wees maar niet bang hoor, zegt vader. Dat zeggen de mensen altijd in de herfst. Ze
bedoelen alleen dat de zomer voorbij is en dat de winter komt. Maar die meneer zei echt
'dood', zegt Jip. Maar zegt vader, het volgende jaar komt de zomer terug. Dan kan ze toch
niet echt dood zijn. Nee, zegt Jip, dat is waar. Misschien is de zomer dan alleen flauw
gevallen? Dat zal het zijn, zegt vader. Laten we het daar maar op houden.