Op het plein staan een heleboel kinderen. Al die kinderen staan te wachten om Sinterklaas een hand te geven. Sanne staat er met haar moeder. De juf met haar nichtje. En ook Jasper staat met zijn vader en moeder vlakbij Sinterklaas in de rij. Jasper heeft een helm opgezet met een klep. De klep valt voor Jaspers hele gezicht. Jasper wil Sinterklaas wel een hand geven, maar hij mag Jasper niet zien. Jasper is een beetje bang voor Sinterklaas en Zwarte Piet. Op het plein staat een pietenkoor te zingen:
'Sinterklaas kapoentje,
gooi wat in mijn schoentje,
gooi wat in mijn laarsje,
dank je Sinterklaasje!'
Alle kinderen zingen mee, maar Jasper hoort het niet. Zijn oren zitten in de helm. Er lopen zwarte pieten rond op het plein. Ze geven pepernoten aan de kinderen. Een zwarte piet heeft Jasper gezien. Hij tikt op de helm van Jasper. Jasper verstopt zich achter pappa. De zwarte piet komt nu vlakbij Jasper. Hij tilt de klep op van de helm. De zwarte piet trekt een gek gezicht. Jasper moet lachen.
Sinterklaas is nu heel dichtbij. Er staan nog een paar kindjes voor Jasper. Pappa tilt de helm van Jasper een stukje omhoog.
'Wil je hem niet af doen? Sinterklaas wil je graag zien', vraagt pappa. Jasper schudt zijn hoofd van nee. Het pietenkoor zingt een ander Sinterklaasliedje:
'Sinterklaasje, bonne, bonne, bonne,
gooi wat in mijn lege, lege tonne,
gooi wat in de huizen,
wij knabbelen als muizen.'
Een paar pieten lopen op stelten en andere pieten lopen op hun handen. Dan is Jasper aan de beurt om Sinterklaas een hand te geven. Pappa duwt Jasper naar voren. Sinterklaas steekt zijn hand uit en Jasper steekt zijn hand in die van Sinterklaas. Sinterklaas zegt: 'Wat heb jij een mooie helm op'. Sinterklaas heeft niet in de gaten dat Jasper hem niet hoort.
'Het lijkt wel of hij mij niet hoort', zegt Sinterklaas.
'Dat komt door zijn helm', zegt pappa.
'Oh natuurlijk. Dat had ik moeten weten. Jasper is natuurlijk een beetje bang voor mij. Zo'n rare oude man met een witte pruik, snor en lange baard', zegt Sinterklaas. Zwarte Piet gaat op zijn handen staan. Jasper lacht en doet zijn helm af.
'Ben jij een autocoureur?' vraagt Sinterklaas.
'Neeee', zegt Jasper.
'Op zijn verlanglijstje staat wel een raceauto', zegt pappa.
'Oh daarom had jij een helm op. Je wilt van mij een raceauto hebben. Jij bent een slimme jongen', zegt Sinterklaas.
'Schrijf jij in het Grote Boek dat Jasper een raceauto wil, Hoofdpiet. Ik ben de laatste tijd wat vergeetachtig', zegt Sinterklaas. De Hoofdpiet begint meteen te schrijven.
'Nou dag, Jasper. Er wachten nog meer kindjes op mij', zegt Sinterklaas. Jasper is helemaal niet bang meer voor Sinterklaas en geeft hem nog een keer een hand.
©Anne de Vries-Neuteboom
maandag 29 november 2010
donderdag 25 november 2010
Sinterklaas en Zwarte Piet op de Stoomboot.
Sinterklaas en Zwarte Piet op de Stoomboot.
Toen Sint Nicolaas een paar weken geleden in Enkhuizen aan land kwam, wist hij nog niet, wat voor avonturen hem nog te wachten stonden!
Wekenlang sjouwden alle Pieten door Nederland om overal kleine cadeautjes in de schoenen te stoppen. Andere Pieten waren de hele dag druk in de weer om al die pakjes voor 5 december in te pakken en de namen van de kinderen er op te schrijven. Ze hadden het zo druk en er waren zo veel pakjes weg te brengen, dat sommige kinderen al een week eerder de mand of de zak met pakjes kregen.
Maar nu was alles klaar! Het was 6 december, de dag na het grote feest. Alle pakjes waren bij de kinderen gebracht en nu kon de Sint met zijn Pieten weer terug naar het warme Spanje, weg van de Hollandse kou!
De stoomboot lag alweer klaar in de haven van Enkhuizen en de Sint was al aan boord. Hij zat in zijn werkkamer op het schip en toen hij een Piet langs hoorde lopen riep hij: “Hallo Piet, kom eens binnen!”
Piet stapte de kamer van Sint Nicolaas in. Die vroeg aan hem: “Heb jij de HoofdPiet de laatste tijd nog gezien?” “Nee,” antwoordde de Piet, “die is nog even de stad ingelopen om nog een paar dingen te kopen voor de terugreis, maar hij is nog steeds niet terug!”
Dat vond de Sint maar raar. De HoofdPiet wist toch, dat ze vandaag weg zouden varen. Wat kon er toch zijn gebeurd?
In een donkere kelder in een klein zijstraatje in Enkhuizen zat een vreemd stel bij elkaar. Drie mannen waren het. Twee mannen waren echte boeven. Snuf en Snuitje heetten ze. De derde had een prachtig pak aan. Het was de HoofdPiet! Hoe was die daar nou terechtgekomen? Piet was net uit een winkel gekomen, waar hij nog wat lekkere Nederlandse kaas had gekocht, toen er opeens twee kerels op hem af waren gekomen. Die hadden een zak over zijn hoofd gegooid en hem dat zijstraatje in gesleurd. Snuf zei net tegen Piet: “Zo, en nu vertel jij ons maar eens heel vlug, waar aan boord de overgebleven pakjes zijn neergelegd!”. Piet zei, dat hij dat wel wist, maar dat hij het aan dat stelletje boeven nooit zou vertellen. Dat was wel dapper van die Piet, maar Snuf en Snuitje waren niet van plan hem dan maar te laten lopen. “Nou, goed”, zei Snuitje, “dan stoppen we jou in een donker hok en dan zie je Sinterklaas nooit meer!”
Ondertussen was de Sint toch wel erg ongerust geworden. Hij stuurde de boodschappenpiet naar de politie toe om te vragen of zij mee wilden helpen de HoofdPiet te zoeken. “Wat moest die Piet allemaal kopen?”, vroegen de agenten. Dat wist de boodschappenpiet wel, want hij had zelf een lijstje gemaakt. “Kaas, pindakaas, chocolade hagel, rookworst en boerenkool”, zei de boodschappenpiet. Hij vertelde er meteen bij, dat Piet bijna alles haalde bij Albert Heijn, maar dat de kaas uit een klein kaaswinkeltje moest komen.
De agenten gingen op pad. Eerst gingen ze naar Albert Heijn. Daar wist een meisje aan de kassa nog wel, dat de Hoofdpiet daar was geweest, maar wat hij daarna gedaan had, dat wist ze niet. Toen liepen ze naar de kaasboer. Buiten, voor de deur van de kaaswinkel stonden een paar mensen met elkaar te praten. Een agent vroeg: “Hebben jullie misschien een zwarte Piet gezien?” Nee, niet een zwarte Piet, maar wel wat anders. “Wat dan?”, vroeg de agent weer. “Nou, we zagen zoiets geks! Hier vlak bij werd een man in een vreemde blauw-rode korte broek naar binnen gesleurd! Hij had een zak over zijn hoofd!”
“Weten jullie welk huis hij binnen ging?”, vroegen de twee agenten tegelijk. “Ja, hoor, het was dat huis daar met de smerige vlekken op de deur!”
De agenten stapten op het huis af. “Doe open!”, schreeuwde de kleinste. De grootste agent schopte met zijn schoenen tegen de deur aan. De gammele deur sloeg open en de agenten liepen het huis in. Opeens hoorden ze iemand roepen: “Ik vertel toch niet waar die pakjes zijn!” Toen wisten de agenten genoeg. Ze schopten nog een deur open en daar waren Snuf en Snuitje en Zwarte Piet. Piet was al vastgebonden, die werd gauw losgemaakt. De twee boeven kregen handboeien om en werden naar de gevangenis gebracht. Toen Piet naar zijn boodschappen keek, zag hij, dat de twee schurken de halve kaas hadden opgegeten. Hij ging weer naar de kaasboer toe, die zo blij was, dat alles goed was afgelopen, dat Piet helemaal voor niks een nieuwe kaas mee kreeg. Met alle boodschappen (de boodschappenpiet hielp dragen) kwamen ze weer bij de Sint op de Stoomboot. Een half uur later werd het anker gelicht en voer de boot de haven uit. Op weg naar het paleis van de Sint in Spanje!
Bron: De verhaaltjesopa
Toen Sint Nicolaas een paar weken geleden in Enkhuizen aan land kwam, wist hij nog niet, wat voor avonturen hem nog te wachten stonden!
Wekenlang sjouwden alle Pieten door Nederland om overal kleine cadeautjes in de schoenen te stoppen. Andere Pieten waren de hele dag druk in de weer om al die pakjes voor 5 december in te pakken en de namen van de kinderen er op te schrijven. Ze hadden het zo druk en er waren zo veel pakjes weg te brengen, dat sommige kinderen al een week eerder de mand of de zak met pakjes kregen.
Maar nu was alles klaar! Het was 6 december, de dag na het grote feest. Alle pakjes waren bij de kinderen gebracht en nu kon de Sint met zijn Pieten weer terug naar het warme Spanje, weg van de Hollandse kou!
De stoomboot lag alweer klaar in de haven van Enkhuizen en de Sint was al aan boord. Hij zat in zijn werkkamer op het schip en toen hij een Piet langs hoorde lopen riep hij: “Hallo Piet, kom eens binnen!”
Piet stapte de kamer van Sint Nicolaas in. Die vroeg aan hem: “Heb jij de HoofdPiet de laatste tijd nog gezien?” “Nee,” antwoordde de Piet, “die is nog even de stad ingelopen om nog een paar dingen te kopen voor de terugreis, maar hij is nog steeds niet terug!”
Dat vond de Sint maar raar. De HoofdPiet wist toch, dat ze vandaag weg zouden varen. Wat kon er toch zijn gebeurd?
In een donkere kelder in een klein zijstraatje in Enkhuizen zat een vreemd stel bij elkaar. Drie mannen waren het. Twee mannen waren echte boeven. Snuf en Snuitje heetten ze. De derde had een prachtig pak aan. Het was de HoofdPiet! Hoe was die daar nou terechtgekomen? Piet was net uit een winkel gekomen, waar hij nog wat lekkere Nederlandse kaas had gekocht, toen er opeens twee kerels op hem af waren gekomen. Die hadden een zak over zijn hoofd gegooid en hem dat zijstraatje in gesleurd. Snuf zei net tegen Piet: “Zo, en nu vertel jij ons maar eens heel vlug, waar aan boord de overgebleven pakjes zijn neergelegd!”. Piet zei, dat hij dat wel wist, maar dat hij het aan dat stelletje boeven nooit zou vertellen. Dat was wel dapper van die Piet, maar Snuf en Snuitje waren niet van plan hem dan maar te laten lopen. “Nou, goed”, zei Snuitje, “dan stoppen we jou in een donker hok en dan zie je Sinterklaas nooit meer!”
Ondertussen was de Sint toch wel erg ongerust geworden. Hij stuurde de boodschappenpiet naar de politie toe om te vragen of zij mee wilden helpen de HoofdPiet te zoeken. “Wat moest die Piet allemaal kopen?”, vroegen de agenten. Dat wist de boodschappenpiet wel, want hij had zelf een lijstje gemaakt. “Kaas, pindakaas, chocolade hagel, rookworst en boerenkool”, zei de boodschappenpiet. Hij vertelde er meteen bij, dat Piet bijna alles haalde bij Albert Heijn, maar dat de kaas uit een klein kaaswinkeltje moest komen.
De agenten gingen op pad. Eerst gingen ze naar Albert Heijn. Daar wist een meisje aan de kassa nog wel, dat de Hoofdpiet daar was geweest, maar wat hij daarna gedaan had, dat wist ze niet. Toen liepen ze naar de kaasboer. Buiten, voor de deur van de kaaswinkel stonden een paar mensen met elkaar te praten. Een agent vroeg: “Hebben jullie misschien een zwarte Piet gezien?” Nee, niet een zwarte Piet, maar wel wat anders. “Wat dan?”, vroeg de agent weer. “Nou, we zagen zoiets geks! Hier vlak bij werd een man in een vreemde blauw-rode korte broek naar binnen gesleurd! Hij had een zak over zijn hoofd!”
“Weten jullie welk huis hij binnen ging?”, vroegen de twee agenten tegelijk. “Ja, hoor, het was dat huis daar met de smerige vlekken op de deur!”
De agenten stapten op het huis af. “Doe open!”, schreeuwde de kleinste. De grootste agent schopte met zijn schoenen tegen de deur aan. De gammele deur sloeg open en de agenten liepen het huis in. Opeens hoorden ze iemand roepen: “Ik vertel toch niet waar die pakjes zijn!” Toen wisten de agenten genoeg. Ze schopten nog een deur open en daar waren Snuf en Snuitje en Zwarte Piet. Piet was al vastgebonden, die werd gauw losgemaakt. De twee boeven kregen handboeien om en werden naar de gevangenis gebracht. Toen Piet naar zijn boodschappen keek, zag hij, dat de twee schurken de halve kaas hadden opgegeten. Hij ging weer naar de kaasboer toe, die zo blij was, dat alles goed was afgelopen, dat Piet helemaal voor niks een nieuwe kaas mee kreeg. Met alle boodschappen (de boodschappenpiet hielp dragen) kwamen ze weer bij de Sint op de Stoomboot. Een half uur later werd het anker gelicht en voer de boot de haven uit. Op weg naar het paleis van de Sint in Spanje!
Bron: De verhaaltjesopa
Sinterklaas zit zonder geld
Sinterklaas zit zonder geld
Op een dag zei Sinterklaas tegen zijn Pieten: "Ik moet nog zó veel cadeautjes kopen, eigenlijk te veel om op te noemen. En de suikerharten zijn ook op. Straks ga ik naar boven en dan maak ik een lijst waar alles op staat."
Toen ging de Sint naar zijn kamer en maakte een lange lijst waar alles op stond: de taaipoppen en het marsepein en alle jongetjes die een voetbal wilden. Een wit konijn voor Hermien uit Elst en voor haar broertje een mondharmonica.
Toen hij 'mondharmonica' opschreef, hoorde Sinterklaas muziek. "Ik denk natuurlijk dat ik muziek hoor," zei hij tegen zichzelf, maar toen hij dat gezegd had, ging de muziek toch gewoon door.
Sinterklaas legde zijn pen neer. Dat kon helemaal niet! Hij hoorde een sinterklaaslied! En in Spanje hoor je nooit sinterklaasliederen! Die hoor je alleen in Nederland want daar viert Sinterklaas altijd zijn verjaardag. Toch hoorde je 'Zie de maan schijnt door de bomen' heel in de verte, en er waren trommels bij en fluiten. Hoe kon dat nou?
"Ik ga het aan de Pieten vragen," dacht Sinterklaas. Maar beneden in het paleis was het leeg en stil. En alle deuren stonden open. Sinterklaas liep de tuin in. Nu klonk het zingen veel dichterbij. En er was nog een geluid: rik...tikkerik...tik. Alsof iemand iets heen en weer schudde in een blikken trommel. Wat was er toch aan de hand?
De Sint sloeg de weg naar het dorp in. Op de markt stond een muziektent, daar ging hij op af. Ineens hield het zingen op, er werd iets geroepen. En daar was dat gekke geluid weer: rik...tikketik...rik. Sinterklaas bleef staan, hij herkende die stem! Die was van Peseto, de Geldpiet van het paleis. Daar liep hij. Hij droeg iets in zijn hand. Het rammelde... het was een geldbus! Sinterklaas kon zijn ogen niet geloven: Peseto met een echte geldbus. Hij rammelde ermee onder de neuzen van de mensen. "Het geld van Sinterklaas is op!" riep hij, "geef allemaal met gulle hand! Sinterklaas heeft geen geld meer om cadeautjes te kopen!"
O, kinderen, Sinterklaas wist niet wat hij hoorde! "Peseto!" riep hij, "Peseto, wat is dit allemaal?" Sinterklaas liep naar hem toe, zo hard als hij kon. Maar de mensen riepen: "Ssst," en sommigen keken zelfs kwaad. Sinterklaas moest stil zijn. Ze wezen naar iets in de verte. En toen zag hij het pas: de muziektent! De Pieten in de muziektent. Ze zongen! "Sinterklaas is jarig..." En ze hadden hun zondagse mutsen op!
Sinterklaas pakte Peseto bij zijn jas. "Wat heeft dit allemaal te betekenen?" riep hij. Hij liet de geldbus zakken. "Maar Sinterklaas, u zei toch vanmorgen: 'Ik moet nog zo veel cadeautjes kopen.' En dat de suikerharten op waren, dat zei u ook. Toen werd ik bang. Ik dacht, we hebben vast niet genoeg geld."
"Niet genoeg geld?" Sinterklaas schudde hem door elkaar, alsof hij zelf een geldbus was. "Maar Peseto, je weet toch wel: Hoeveel oren heeft een haas? Twee! Precies genoeg. Hoeveel voeten heeft een poes? Vier! Net wat hij nodig heeft. Hoeveel geld heeft Sinterklaas? Meer dan voldoende. Altijd!"
Peseto zuchtte. "Dat is waar ook. Ik was het helemaal vergeten. O, ik schaam me, Sinterklaas."
"Ik ook," zei Sinterklaas. "Kijk eens naar al die mensen."
Maar al die mensen hadden het heel gezellig. Ze wiegden heen en weer en vonden 'Sinterklaas is jarig' een mooi lied. Ze wilden meezingen, maar dat konden ze niet want ze kenden geen sinterklaasliederen.
Peseto liep gauw naar de muziektent. Hij ging voor de mensen staan. "Sinterklaas is in de winter jarig," zei hij. "Dit is het verkeerde lied." Toen zongen de Pieten: "Dag Sinterklaasje..." En wuiven konden de mensen natuurlijk wel, "da-ag, da-ag," en de Pieten ook. Zo ging de Sint samen met de Pieten terug naar het paleis. En de geldbus? Die hebben ze weggeven aan een jongetje dat wel jarig was. Hij kocht er toverballen van. Voor alle mensen die daar waren ééntje.
Bron: Volksverhalen
Op een dag zei Sinterklaas tegen zijn Pieten: "Ik moet nog zó veel cadeautjes kopen, eigenlijk te veel om op te noemen. En de suikerharten zijn ook op. Straks ga ik naar boven en dan maak ik een lijst waar alles op staat."
Toen ging de Sint naar zijn kamer en maakte een lange lijst waar alles op stond: de taaipoppen en het marsepein en alle jongetjes die een voetbal wilden. Een wit konijn voor Hermien uit Elst en voor haar broertje een mondharmonica.
Toen hij 'mondharmonica' opschreef, hoorde Sinterklaas muziek. "Ik denk natuurlijk dat ik muziek hoor," zei hij tegen zichzelf, maar toen hij dat gezegd had, ging de muziek toch gewoon door.
Sinterklaas legde zijn pen neer. Dat kon helemaal niet! Hij hoorde een sinterklaaslied! En in Spanje hoor je nooit sinterklaasliederen! Die hoor je alleen in Nederland want daar viert Sinterklaas altijd zijn verjaardag. Toch hoorde je 'Zie de maan schijnt door de bomen' heel in de verte, en er waren trommels bij en fluiten. Hoe kon dat nou?
"Ik ga het aan de Pieten vragen," dacht Sinterklaas. Maar beneden in het paleis was het leeg en stil. En alle deuren stonden open. Sinterklaas liep de tuin in. Nu klonk het zingen veel dichterbij. En er was nog een geluid: rik...tikkerik...tik. Alsof iemand iets heen en weer schudde in een blikken trommel. Wat was er toch aan de hand?
De Sint sloeg de weg naar het dorp in. Op de markt stond een muziektent, daar ging hij op af. Ineens hield het zingen op, er werd iets geroepen. En daar was dat gekke geluid weer: rik...tikketik...rik. Sinterklaas bleef staan, hij herkende die stem! Die was van Peseto, de Geldpiet van het paleis. Daar liep hij. Hij droeg iets in zijn hand. Het rammelde... het was een geldbus! Sinterklaas kon zijn ogen niet geloven: Peseto met een echte geldbus. Hij rammelde ermee onder de neuzen van de mensen. "Het geld van Sinterklaas is op!" riep hij, "geef allemaal met gulle hand! Sinterklaas heeft geen geld meer om cadeautjes te kopen!"
O, kinderen, Sinterklaas wist niet wat hij hoorde! "Peseto!" riep hij, "Peseto, wat is dit allemaal?" Sinterklaas liep naar hem toe, zo hard als hij kon. Maar de mensen riepen: "Ssst," en sommigen keken zelfs kwaad. Sinterklaas moest stil zijn. Ze wezen naar iets in de verte. En toen zag hij het pas: de muziektent! De Pieten in de muziektent. Ze zongen! "Sinterklaas is jarig..." En ze hadden hun zondagse mutsen op!
Sinterklaas pakte Peseto bij zijn jas. "Wat heeft dit allemaal te betekenen?" riep hij. Hij liet de geldbus zakken. "Maar Sinterklaas, u zei toch vanmorgen: 'Ik moet nog zo veel cadeautjes kopen.' En dat de suikerharten op waren, dat zei u ook. Toen werd ik bang. Ik dacht, we hebben vast niet genoeg geld."
"Niet genoeg geld?" Sinterklaas schudde hem door elkaar, alsof hij zelf een geldbus was. "Maar Peseto, je weet toch wel: Hoeveel oren heeft een haas? Twee! Precies genoeg. Hoeveel voeten heeft een poes? Vier! Net wat hij nodig heeft. Hoeveel geld heeft Sinterklaas? Meer dan voldoende. Altijd!"
Peseto zuchtte. "Dat is waar ook. Ik was het helemaal vergeten. O, ik schaam me, Sinterklaas."
"Ik ook," zei Sinterklaas. "Kijk eens naar al die mensen."
Maar al die mensen hadden het heel gezellig. Ze wiegden heen en weer en vonden 'Sinterklaas is jarig' een mooi lied. Ze wilden meezingen, maar dat konden ze niet want ze kenden geen sinterklaasliederen.
Peseto liep gauw naar de muziektent. Hij ging voor de mensen staan. "Sinterklaas is in de winter jarig," zei hij. "Dit is het verkeerde lied." Toen zongen de Pieten: "Dag Sinterklaasje..." En wuiven konden de mensen natuurlijk wel, "da-ag, da-ag," en de Pieten ook. Zo ging de Sint samen met de Pieten terug naar het paleis. En de geldbus? Die hebben ze weggeven aan een jongetje dat wel jarig was. Hij kocht er toverballen van. Voor alle mensen die daar waren ééntje.
Bron: Volksverhalen
zondag 21 november 2010
De Zwarte Piet in de koelkast
Een Sinterklaasverhaal over wennen aan de kou in Nederland
Op een avond riep Sinterklaas zijn Pieten bij elkaar. Hij had ze heel veel te vertellen over hoe je de moeilijke cadeautjes in moet pakken en waar je de schaar terug moet leggen en wat de Marsepeinpiet weer voor nieuwe figuren gemaakt had. Ze zaten in een grote kring, maar ze konden nog niet beginnen want een van de Pieten was er niet. Sinterklaas zei: "Weten jullie waar Frigidaro is?"
De Pieten keken elkaar aan en schudden hun hoofden. Nee, niemand wist waar Frigidaro was. "Laten we samen maar iets zingen," stelde de Sint voor, "dan zal Frigidaro intussen wel komen." En toen zongen ze: "Hoor de wind waait door de bomen..." Dat is het langste sinterklaaslied dat er is.
Maar toen ze het helemaal uit hadden, was Frigidaro nog steeds niet gekomen. Sinterklaas werd een beetje ongerust. Er zou toch niets gebeurd zijn? "We gaan hem zoeken," zei hij. "Jij kijkt in de slaapkamer en jij op de zolder, en jullie tweeën gaan naar de tuin."
In een mum van tijd waren ze allemaal aan het zoeken, ieder in een eigen hoekje van het paleis. Er werden deuren dichtgeslagen en heel hard "Frigidaro!" geroepen. Er kwam geen antwoord. Nee, de stem van Frigidaro was niet te horen, ook niet heel uit de verte. Het begon al donker te worden en het werd bedtijd. "Hebben jullie overal gezocht?" vroeg Sinterklaas. "Ja," zeiden de Pieten en ze noemden alles op. Alle kamers! "Ook in de diepe kasten?" - "Ja, Sinterklaas." - "En in de voorraadkamers?" Overal hadden ze gekeken. Toen kwam de Sint in de grote keuken. "En hier?" zei Sinterklaas. "Hebben jullie hier ook gezocht?" - "Ja, Sinterklaas, overal!"
Sinterklaas liet zijn ogen rondgaan, langs het fornuis, over het witte aanrecht. En toen zag hij de grote koelkast, de hele grote koelkast waar soep in kan voor wel vierentwintig Pieten. En ineens had Sinterklaas het gevoel dat Frigidaro vlak in de buurt was. "En daar?" wees hij.
"Maar Sinterklaas, dat is een koelkast! Wie gaat er nou in een koelkast zitten?" Sinterklaas liep ernaartoe, hij trok de deur open, het lichtje floepte aan en wie zat daar? Frigidaro! Helemaal bibberend en verkleumd. Op zijn zwarte haren lag een laagje wit en op zijn dikke wenkbrauwen glinsterden ijskorrels.
"Ik...kk...k, Sinterklaas, ik...k z...zit in de koelkast," zei hij met een heel dun stemmetje.
"Ja, dat zie ik," zei Sinterklaas.
De Pieten begonnen te lachen. Sinterklaas hielp hem eruit, zijn benen waren helemaal stijf. De Pieten begonnen zijn rug te wrijven en zijn schouders en toen werd hij gelukkig weer een beetje warm. De Sint zei: "Waarom heb je dat gedaan?"
"Ja," zei hij, "Sinterklaas, ik wilde zo graag een goeie Piet zijn. Ik wilde zo graag mijn best doen. Vorig jaar, in het land waar u altijd uw verjaardag viert, was het zó koud. Zo koud dat er op een nacht allemaal witte dingen uit de lucht vielen."
"Sneeuw!" riepen de Pieten.
"Ja, sneeuw en hagel. O, zo koud, Sinterklaas. En daarom dacht ik, ik ga in de koelkast zitten. Om te oefenen, begrijpt u? Maar het was zó akelig daarbinnen en er kwam steeds maar niemand."
Een paar van de ijsbolletjes rolden langs zijn wangen naar beneden en het leken net tranen. Sinterklaas zei: "Geef Frigidaro maar eens gauw een beker hete anijsmelk." Zijn tanden klapperden tegen de rand van de beker, maar gelukkig keek hij weer een beetje blij.
"Ik vind het fijn dat je graag een goeie Piet wil zijn," zei Sinterklaas tegen hem, "maar dit is een beetje te veel van het goede." - "Van het koude," fluisterde Frigidaro. En toen bracht Sinterklaas hem naar bed en hij mocht zijn sokken aanhouden.
Bron: Volksverhalen
Op een avond riep Sinterklaas zijn Pieten bij elkaar. Hij had ze heel veel te vertellen over hoe je de moeilijke cadeautjes in moet pakken en waar je de schaar terug moet leggen en wat de Marsepeinpiet weer voor nieuwe figuren gemaakt had. Ze zaten in een grote kring, maar ze konden nog niet beginnen want een van de Pieten was er niet. Sinterklaas zei: "Weten jullie waar Frigidaro is?"
De Pieten keken elkaar aan en schudden hun hoofden. Nee, niemand wist waar Frigidaro was. "Laten we samen maar iets zingen," stelde de Sint voor, "dan zal Frigidaro intussen wel komen." En toen zongen ze: "Hoor de wind waait door de bomen..." Dat is het langste sinterklaaslied dat er is.
Maar toen ze het helemaal uit hadden, was Frigidaro nog steeds niet gekomen. Sinterklaas werd een beetje ongerust. Er zou toch niets gebeurd zijn? "We gaan hem zoeken," zei hij. "Jij kijkt in de slaapkamer en jij op de zolder, en jullie tweeën gaan naar de tuin."
In een mum van tijd waren ze allemaal aan het zoeken, ieder in een eigen hoekje van het paleis. Er werden deuren dichtgeslagen en heel hard "Frigidaro!" geroepen. Er kwam geen antwoord. Nee, de stem van Frigidaro was niet te horen, ook niet heel uit de verte. Het begon al donker te worden en het werd bedtijd. "Hebben jullie overal gezocht?" vroeg Sinterklaas. "Ja," zeiden de Pieten en ze noemden alles op. Alle kamers! "Ook in de diepe kasten?" - "Ja, Sinterklaas." - "En in de voorraadkamers?" Overal hadden ze gekeken. Toen kwam de Sint in de grote keuken. "En hier?" zei Sinterklaas. "Hebben jullie hier ook gezocht?" - "Ja, Sinterklaas, overal!"
Sinterklaas liet zijn ogen rondgaan, langs het fornuis, over het witte aanrecht. En toen zag hij de grote koelkast, de hele grote koelkast waar soep in kan voor wel vierentwintig Pieten. En ineens had Sinterklaas het gevoel dat Frigidaro vlak in de buurt was. "En daar?" wees hij.
"Maar Sinterklaas, dat is een koelkast! Wie gaat er nou in een koelkast zitten?" Sinterklaas liep ernaartoe, hij trok de deur open, het lichtje floepte aan en wie zat daar? Frigidaro! Helemaal bibberend en verkleumd. Op zijn zwarte haren lag een laagje wit en op zijn dikke wenkbrauwen glinsterden ijskorrels.
"Ik...kk...k, Sinterklaas, ik...k z...zit in de koelkast," zei hij met een heel dun stemmetje.
"Ja, dat zie ik," zei Sinterklaas.
De Pieten begonnen te lachen. Sinterklaas hielp hem eruit, zijn benen waren helemaal stijf. De Pieten begonnen zijn rug te wrijven en zijn schouders en toen werd hij gelukkig weer een beetje warm. De Sint zei: "Waarom heb je dat gedaan?"
"Ja," zei hij, "Sinterklaas, ik wilde zo graag een goeie Piet zijn. Ik wilde zo graag mijn best doen. Vorig jaar, in het land waar u altijd uw verjaardag viert, was het zó koud. Zo koud dat er op een nacht allemaal witte dingen uit de lucht vielen."
"Sneeuw!" riepen de Pieten.
"Ja, sneeuw en hagel. O, zo koud, Sinterklaas. En daarom dacht ik, ik ga in de koelkast zitten. Om te oefenen, begrijpt u? Maar het was zó akelig daarbinnen en er kwam steeds maar niemand."
Een paar van de ijsbolletjes rolden langs zijn wangen naar beneden en het leken net tranen. Sinterklaas zei: "Geef Frigidaro maar eens gauw een beker hete anijsmelk." Zijn tanden klapperden tegen de rand van de beker, maar gelukkig keek hij weer een beetje blij.
"Ik vind het fijn dat je graag een goeie Piet wil zijn," zei Sinterklaas tegen hem, "maar dit is een beetje te veel van het goede." - "Van het koude," fluisterde Frigidaro. En toen bracht Sinterklaas hem naar bed en hij mocht zijn sokken aanhouden.
Bron: Volksverhalen
zaterdag 13 november 2010
Het schoentje onder de schoorsteen
Een verhaal over een bijzonder geschenk van Sint Nicolaas
Een klein meisje zette eens haar schoentje onder de schoorsteen, want over een paar dagen zou het Sinterklaasavond zijn. Ze wist niet wat ze graag in haar schoentje wilde krijgen en daar dacht ze zelfs helemaal niet aan. Ze dacht alleen aan Sint Nicolaas zelf, over wie haar ouders haar zoveel hadden verteld en over wie al haar dromen en gedachten vol waren.
Ze dacht niet anders dan aan de oude bisschop, die op zijn schimmel daarboven over de daken reed en die door de schoorsteen in de huizen kwam, om zijn geschenken aan de kinderen te brengen. Die wereld van de daken was voor het meisje al halverwege de hemel, en uit die wereld zou Sint Nicolaas komen.
Maar ook aan het paard moest worden gedacht en de moeder van het meisje had haar een flink stuk brood gegeven om in haar schoentje te doen, zodat de schimmel iets te eten zou vinden. Daarna haalde het meisje zelf nog een bakje met water dat ze ernaast zette, zodat het paard ook kon drinken als het dorst had. Toen dit alles klaar was, zong ze met haar vader en moeder een paar mooie Sint-Nicolaasliedjes bij de schoorsteen, en vol van haar heerlijke verwachtingen werd ze naar bed gebracht.
Nu droomde ze nog veel meer van Sint Nicolaas, dan ze de hele dag al had gedaan. Ze droomde dat de heilige door de schoorsteen in de kamer kwam en toen hij zag hoe goed het meisje voor zijn paard had gezorgd, legde hij een hart van suiker in haar schoentje. Toen ging hij met zijn schimmel weer omhoog.
Maar het meisje droomde verder. Ze droomde zo mooi, dat al dromende haar eigen hart openging. Het ging even wijd open als ze haar schoentje had opengezet. En zie, daar ging haar droom uit haar hart omhoog. Hij ging mee met Sint Nicolaas op zijn schimmel over de daken en... toen naar de hemel.
Heel, heel hoog ging het in de hemel. En daar, hoog boven de wolken, tussen de zon en de maan, daar zagen ze een jonge vrouw in een blauwe mantel, die langzaam liep over de sterren en die een heel jong kindje in de armen droeg. Dat was Moeder Maria, die het kerstkindje droeg, waarmee ze in de komende kersttijd weer op aarde wilde komen. En toen Maria Sint Nicolaas aan zag komen, met de droom van het meisje bij zich op de schimmel, keek ze omlaag, en daar zag ze het meisje zelf in haar bedje liggen slapen. En toen Maria zag hoe wijd het hart van het meisje naar de hemel openstond, nam ze iets van het morgenrood uit het hart van haar kindje en vroeg Sint Nicolaas dit in het hart van het meisje daar beneden te willen leggen. Sint Nicolaas nam deze hartengave van het Kerstkind dankbaar voor het meisje aan en keerde toen met haar droom terug naar de aarde.
De volgende morgen, toen Sint Nicolaas weer in Spanje was en de droom in het meisje was teruggekeerd, werd ze wakker. Vol spanning ging ze naar beneden. Hoe zou het bij de schoorsteen zijn?
Het kommetje was leeggedronken en het brood in haar schoentje was verdwenen. In plaats daarvan lag er een hart van suiker in. Het was dus echt waar, dat Sint Nicolaas gekomen was...
Maar daar was nog iets wonderlijks, dat het meisje eerst nog niet had gezien. Het hart van suiker glansde... Het lichtte met een glans die het meisje nog nooit eerder bij suikergoed had gezien. Het hart verspreidde een licht van rode rozen, zoals men dat soms kan zien als de zon opgaat.
Het meisje riep haar vader en moeder en toonde vol blijdschap het lichtende geschenk. Haar ouders vonden het hart prachtig, maar de glans konden ze niet zien. Het meisje verzekerde hun, dat het hart werkelijk glansde, maar ze wist niet, dat deze glans het morgenrood was dat in haar eigen hart lag en dat Sint Nicolaas daar voor Maria uit het hart van het Kerstkind in had mogen leggen.
Sinds die nacht gebeurde het vaak dat het meisje iets om zich heen zag glanzen als het morgenrood, en dat andere mensen die glans niet konden zien.
Bron: Volksverhalen
Een klein meisje zette eens haar schoentje onder de schoorsteen, want over een paar dagen zou het Sinterklaasavond zijn. Ze wist niet wat ze graag in haar schoentje wilde krijgen en daar dacht ze zelfs helemaal niet aan. Ze dacht alleen aan Sint Nicolaas zelf, over wie haar ouders haar zoveel hadden verteld en over wie al haar dromen en gedachten vol waren.
Ze dacht niet anders dan aan de oude bisschop, die op zijn schimmel daarboven over de daken reed en die door de schoorsteen in de huizen kwam, om zijn geschenken aan de kinderen te brengen. Die wereld van de daken was voor het meisje al halverwege de hemel, en uit die wereld zou Sint Nicolaas komen.
Maar ook aan het paard moest worden gedacht en de moeder van het meisje had haar een flink stuk brood gegeven om in haar schoentje te doen, zodat de schimmel iets te eten zou vinden. Daarna haalde het meisje zelf nog een bakje met water dat ze ernaast zette, zodat het paard ook kon drinken als het dorst had. Toen dit alles klaar was, zong ze met haar vader en moeder een paar mooie Sint-Nicolaasliedjes bij de schoorsteen, en vol van haar heerlijke verwachtingen werd ze naar bed gebracht.
Nu droomde ze nog veel meer van Sint Nicolaas, dan ze de hele dag al had gedaan. Ze droomde dat de heilige door de schoorsteen in de kamer kwam en toen hij zag hoe goed het meisje voor zijn paard had gezorgd, legde hij een hart van suiker in haar schoentje. Toen ging hij met zijn schimmel weer omhoog.
Maar het meisje droomde verder. Ze droomde zo mooi, dat al dromende haar eigen hart openging. Het ging even wijd open als ze haar schoentje had opengezet. En zie, daar ging haar droom uit haar hart omhoog. Hij ging mee met Sint Nicolaas op zijn schimmel over de daken en... toen naar de hemel.
Heel, heel hoog ging het in de hemel. En daar, hoog boven de wolken, tussen de zon en de maan, daar zagen ze een jonge vrouw in een blauwe mantel, die langzaam liep over de sterren en die een heel jong kindje in de armen droeg. Dat was Moeder Maria, die het kerstkindje droeg, waarmee ze in de komende kersttijd weer op aarde wilde komen. En toen Maria Sint Nicolaas aan zag komen, met de droom van het meisje bij zich op de schimmel, keek ze omlaag, en daar zag ze het meisje zelf in haar bedje liggen slapen. En toen Maria zag hoe wijd het hart van het meisje naar de hemel openstond, nam ze iets van het morgenrood uit het hart van haar kindje en vroeg Sint Nicolaas dit in het hart van het meisje daar beneden te willen leggen. Sint Nicolaas nam deze hartengave van het Kerstkind dankbaar voor het meisje aan en keerde toen met haar droom terug naar de aarde.
De volgende morgen, toen Sint Nicolaas weer in Spanje was en de droom in het meisje was teruggekeerd, werd ze wakker. Vol spanning ging ze naar beneden. Hoe zou het bij de schoorsteen zijn?
Het kommetje was leeggedronken en het brood in haar schoentje was verdwenen. In plaats daarvan lag er een hart van suiker in. Het was dus echt waar, dat Sint Nicolaas gekomen was...
Maar daar was nog iets wonderlijks, dat het meisje eerst nog niet had gezien. Het hart van suiker glansde... Het lichtte met een glans die het meisje nog nooit eerder bij suikergoed had gezien. Het hart verspreidde een licht van rode rozen, zoals men dat soms kan zien als de zon opgaat.
Het meisje riep haar vader en moeder en toonde vol blijdschap het lichtende geschenk. Haar ouders vonden het hart prachtig, maar de glans konden ze niet zien. Het meisje verzekerde hun, dat het hart werkelijk glansde, maar ze wist niet, dat deze glans het morgenrood was dat in haar eigen hart lag en dat Sint Nicolaas daar voor Maria uit het hart van het Kerstkind in had mogen leggen.
Sinds die nacht gebeurde het vaak dat het meisje iets om zich heen zag glanzen als het morgenrood, en dat andere mensen die glans niet konden zien.
Bron: Volksverhalen
maandag 8 november 2010
De Schimmel van de Sint.
De Schimmel van de Sint.
Het was heel rustig in het hoofdkwartier van Sint Nicolaas. De sint zelf lag op een rustbank een beetje uit te rusten van al dat werk, dat hij in Nederland moest doen. Telkens weer ergens schoenen vullen en steeds maar weer naar een sinterklaasfeestje van de voetbalclub, de tennisclub of een school ergens in het land. Nee, de sint wilde nu even rust!
De Pieten zaten allemaal in de Pietenkamer. Sommigen waren ook maar even op hun bed gaan liggen om uit te rusten, maar de meesten zaten rustig wat met elkaar te praten. Opeens stond één van de Pieten op. Het was de PaardenPiet. Hij zorgde al jaren voor het witte paard, de Schimmel van Sint Nicolaas. Hij liep de kamer uit, de gang op, de buitendeur uit en toen regelrecht naar de stal. Toen hij daar aankwam, kon hij zijn ogen niet geloven! Nergens was het paard te bekennen! De box, waar het dier altijd stond was leeg. Zelfs het zadel was verdwenen! Het leek wel of er lood in zijn schoenen zat toen hij op weg ging naar de Sint. Zo moeilijk had hij nog nooit gelopen!
Maar eindelijk was hij bij de kamerdeur van de Sint. O, hoe moest hij dat nou aan die goedheilig man vertellen? Hij deed de deur open en meteen stoof Sint Nicolaas overeind. Hij was geschrokken van de Piet, die binnen was gekomen. “Wat is er? Kan je me nou niet even laten liggen?”, vroeg de oude man. De tranen stonden onze paardenpiet in de ogen, toen hij zijn verhaal vertelde. “Ach Piet”, zei de Sint, “we vinden er wel een oplossing voor!”
En zo kwam het, dat de Sint in de ene plaats op een geleend zwart paard reed en in een volgende plaats op een boerentractor! Ook reed hij wel eens in een heel luxe auto en ook wel eens in een koets met wel vier paarden er voor! Alle Pieten werkten elke dag weer hard mee met de Sint. Maar er was één Piet, die daar niet aan mee deed. En dat was de paardenpiet! Die arme Piet was zo verdrietig, dat zijn lievelingspaard zomaar was verdwenen, dat hij besloten had het paard in zijn eentje te gaan zoeken!
De paardenpiet was er zeker van, dat het paard nog in de buurt moest zijn. Niemand gaat op de rug van een opvallend witte schimmel van de ene stad naar de andere reizen. Nee, dat paard moest nog steeds in de buurt zijn van de stad, waar het hoofdkwartier van Sint Nicolaas was. Piet dacht, dat hij het beste maar eens bij een paar boeren in die plaats kon gaan kijken.
Hij bedacht ook een mooi smoesje om bij die boeren langs te gaan. Dat probeerde hij al bij de eerste boer, waar hij aanklopte. “Beste boer”, zei Piet, “de schimmel van mijn baas is verdwenen en nou zoek ik een nieuw paard voor hem. En als U toevallig een schimmel hebt, dan zou ik die graag willen huren voor de paar dagen, dat de Sint nog in Nederland is”,
De boer had geen paarden over, zei hij. “Mag ik even in de stal kijken?”, vroeg Piet nog en dat mocht. Nee hoor, alleen twee bruine paarden en één bijna zwart paard. “Die kan je echt niet lenen”, zei de boer, “die heb ik zelf veel te hard nodig.
Dan maar naar de volgende boer. Daar ging het al precies zo als bij die eerste. De boer had wel een paar paarden, maar ook hij kon er niet één missen. Een schimmel had die tweede boer ook al niet! Er waren heel wat boeren rond om het stadje. Piet bezocht nog een derde, een vierde en een vijfde en toen ging hij verdrietig naar het hoofdkwartier terug. Hij had vreselijk veel gelopen. Zijn voeten deden er nog zeer van, maar de schimmel was weg en hij bleef weg!
De volgende dag ging de paardenpiet weer op pad. Hij was alweer uitgerust en vol goede moed ging hij naar de zesde boer. En naar de zevende en ook nog eens naar de achtste! Nergens was een schimmel te vinden. Bij één boer mocht hij een paard voor de Sint huren, maar dat was zo’n oud beestje, dat de paardenpiet bang was, dat de rug van het dier zou breken, wanneer Sint Nicolaas er op zou gaan zitten! Op naar de negende boer. En daar gebeurde iets vreemd! Ook bij deze boer mocht Piet de stallen bekijken. Nee, een schimmel had deze boer niet, zei hij. En in de stal vond Piet dan ook alleen maar bruine paarden. Maar één van die bruine paarden begon heel luid te hinniken toen Piet binnenkwam. “Als het dier niet bruin was, zou je haast denken, dat het de schimmel van de Sint is!”, dacht onze Piet. Maar ja, dit dier was echt bruin! En Piet ging maar weer verder! Hij bezocht nog een tiende en een elfde boer en toen was het al bijna donker. Weer was er een dag voorbij gegaan en nog was de schimmel niet terug!
Piet bleef maar aan dat ene, bruine paard denken dat zo gehinnikt had. Hij besloot nog eens terug te gaan naar die boer. Het was weer een lange wandeling en onderweg merkte Piet al, dat bij alle boerderijen zakken met vuilnis buiten stonden. De vuilnisauto zou zo wel komen, om al die zakken op te halen. Ook bij de boer, waar hij nog eens wilde kijken stond een vuilniszak. De zak stond open en Piet kon er in kijken. Hij kon zijn ogen niet geloven! Boven in de zak lagen wel 20 doosjes van een bruine haarverf! Zou die boer de schimmel een ander kleurtje hebben gegeven. Piet nam alle doosjes mee en liep er mee naar de stal. De boer kwam hem al tegemoet. “Ben je er nou al weer?”, vroeg de boer kwaad. Piet liet de lege doosjes zien. De boer schrok er van! Piet liep direct naar de “bruine schimmel”. Hij zei: “Ga je mee naar Sint Nicolaas?”. Weer hinnikte het dier, maar nu nog luider. “Lelijke boer, jij bent een paardendief!”, zei Piet nog. “Hoe kan ik het weer goed maken?”, vroeg de man. Piet vertelde hem zijn plannetje en samen reden ze even later met de auto van de boer naar de stad. Daar gingen ze naar dezelfde winkel, waar de bruine verf was gekocht maar nu kochten ze daar 20 doosjes van een bijna witte haarkleur. En zo kreeg het paard van Sint Nicolaas zijn oude kleur weer ongeveer terug. Trots als een pauw reed de paardenpiet weer terug naar het hoofdkwartier van de Sint. Toen hij wegreed zei hij nog tegen de boer: “Eigenlijk zou je naar de gevangenis moeten, maar ik heb medelijden met je! Maar een cadeautje op 5 december? Dat kun je wel vergeten!”
Bron: De Verhaaltjesopa
zondag 7 november 2010
De zomer is dood
Jip & Janneke: De zomer is dood:
Ik ga naar de zandbak, roept Janneke. Nee,
zegt Jannekes moeder. Niet naar de
zandbak. Het heeft geregend. Het zand is
nat. En het wordt te koud. Het is herfst. Dan
gaan we lekker in het plantsoentje spelen,
zegt Jip. Daar gaan Jip en en Janneke naar
het plantsoentje. Ze spelen met de mooiste
gouden blaren die daar liggen. En ze gaan
op een bankje zitten, naast twee oude heren.
Ik ga naar de zandbak, roept Janneke. Nee,
zegt Jannekes moeder. Niet naar de
zandbak. Het heeft geregend. Het zand is
nat. En het wordt te koud. Het is herfst. Dan
gaan we lekker in het plantsoentje spelen,
zegt Jip. Daar gaan Jip en en Janneke naar
het plantsoentje. Ze spelen met de mooiste
gouden blaren die daar liggen. En ze gaan
op een bankje zitten, naast twee oude heren.
Tja, ja zegt de ene heer, de zomer is dood. Daar kijkt Jip van op. En als hij met Janneke
naar huis loopt, zegt hij: zou dat waar zijn? Dat van de zomer? Ik weet het niet, zegt
Janneke.
Jip gaat het aan zijn vader vragen. Vader, zegt hij, de zomer is dood, zeggen ze. Vader
kijkt Jip eens aan. En Jip ziet er angstig uit. Hij is er echt van geschrokken.
Wees maar niet bang hoor, zegt vader. Dat zeggen de mensen altijd in de herfst. Ze
bedoelen alleen dat de zomer voorbij is en dat de winter komt. Maar die meneer zei echt
'dood', zegt Jip. Maar zegt vader, het volgende jaar komt de zomer terug. Dan kan ze toch
niet echt dood zijn. Nee, zegt Jip, dat is waar. Misschien is de zomer dan alleen flauw
gevallen? Dat zal het zijn, zegt vader. Laten we het daar maar op houden.
dinsdag 2 november 2010
Blaren in de tuin
Jip & Janneke: Blaren in de tuin:
Er liggen zoveel blaren in de tuin, zegt Jip's vader.
Zoveel blaren. Wie wil ze eens voor me opruimen?
Ik, zegt Jip. Ik, zegt Janneke.
In het schuurtje is de hark, zegt Jips vader. En de
kruiwagen vind je er ook wel. Zorg dat het fijn in
orde komt. En dan gaan Jip en Janneke aan het
werk. Ze vegen de blaren op een hoop. En het zijn
er veel. Want het heeft gewaaid. En het is herfst.
Kijk eens, zegt Janneke. Wat mooi! En ze laat een
blad zien. Een heel mooi kastanjeblad. Helemaal goudgeel. Mooi he?
Ja, zegt Jip, maar dit is nog mooier. En hij laat een
ander blad zien. Dat is rood. Een rood blad van de
wingerd. Die moet je niet weggooien, hoor, zegt
Janneke. Bewaar ze maar. En dit, kijk eens dit, zegt
Jip. Ze vergeten helemaal dat ze de blaren moeten
opruimen. Ze zoeken allemaal mooie blaren uit.
Rode en gele en bruine. Janneke maakt er een
kransje van. Dat is prachtig.
Voor mij ook een, zegt Jip. En ze maakt er voor
hem ook een. Nou ben jij de koningin, zegt Jip. En
ik ben de koning. Ze hebben nu allebei een gouden
kroontje. Zo mooi. En Janneke haalt moeders
plastic regenjas en doet die aan. En Jip haalt vaders
jekker en doet die aan.
Nu is het veel echter. Koning en Koningin. En de
schuur is het paleis. En de kruiwagen is de gouden
koets. En Takkie is het prinsje. Hij mag ook mee in
de gouden koets. Maar als vader 's-middags zegt:
En zijn de blaren opgeruimd? dan zegt Jip:
O nee. O nee dat is waar ook.
Bron: Annie M.G. Schmidt
Er liggen zoveel blaren in de tuin, zegt Jip's vader.
Zoveel blaren. Wie wil ze eens voor me opruimen?
Ik, zegt Jip. Ik, zegt Janneke.
In het schuurtje is de hark, zegt Jips vader. En de
kruiwagen vind je er ook wel. Zorg dat het fijn in
orde komt. En dan gaan Jip en Janneke aan het
werk. Ze vegen de blaren op een hoop. En het zijn
er veel. Want het heeft gewaaid. En het is herfst.
Kijk eens, zegt Janneke. Wat mooi! En ze laat een
blad zien. Een heel mooi kastanjeblad. Helemaal goudgeel. Mooi he?
Ja, zegt Jip, maar dit is nog mooier. En hij laat een
ander blad zien. Dat is rood. Een rood blad van de
wingerd. Die moet je niet weggooien, hoor, zegt
Janneke. Bewaar ze maar. En dit, kijk eens dit, zegt
Jip. Ze vergeten helemaal dat ze de blaren moeten
opruimen. Ze zoeken allemaal mooie blaren uit.
Rode en gele en bruine. Janneke maakt er een
kransje van. Dat is prachtig.
Voor mij ook een, zegt Jip. En ze maakt er voor
hem ook een. Nou ben jij de koningin, zegt Jip. En
ik ben de koning. Ze hebben nu allebei een gouden
kroontje. Zo mooi. En Janneke haalt moeders
plastic regenjas en doet die aan. En Jip haalt vaders
jekker en doet die aan.
Nu is het veel echter. Koning en Koningin. En de
schuur is het paleis. En de kruiwagen is de gouden
koets. En Takkie is het prinsje. Hij mag ook mee in
de gouden koets. Maar als vader 's-middags zegt:
En zijn de blaren opgeruimd? dan zegt Jip:
O nee. O nee dat is waar ook.
Bron: Annie M.G. Schmidt
Abonneren op:
Posts (Atom)