Dit verhaal is een avontuur van Karel en Koos. De twee jongens wonen in Malden en op een mooie zonnige dag gingen ze met z’n tweeën een eindje fietsen. Ze namen de bos weg naar Groesbeek en bij het parkeerterrein naast het zweefvliegveld stopten te even. Ze keken een poosje naar de dalende en opstijgende vliegtuigen en toen ze daar genoeg van hadden gekregen liepen ze naar de spoorlijn, naast het vliegveld.
In het diepe dal van de spoorlijn reed op dat moment net een trein. Ze gingen op het bruggetje staan en zwaaiden naar de bestuurder. Die groette terug met een hard gefluit. Prachtig vonden ze dat. Naast de spoorlijn waren bos-arbeiders bezig geweest bomen om te zagen en vlak naast het pad lag een flink stuk boomstam. Ze probeerden met z’n tweeën de boomstam verder te duwen. Dat viel nog niet mee, maar toen ze er een flinke tak onder duwden kwam er toch beweging in! Nog een zetje en nog één en opeens schoot de boomstam van de helling af naar beneden. Op de treinrails bleef de stam stil liggen!
Net op dat moment kwam er een trein uit de richting Nijmegen. De bestuurder had de boomstam jammer genoeg te laat in de gaten en de trein botste er tegenaan. Door de vaart, die de trein had schoot hij uit de rails. Daarbij kwam hij ook op het spoor uit de richting Cuijk te liggen.....
Nog geen vijf minuten later naderde er een trein uit Cuijk. Met een aardig vaartje botste die trein op de ontspoorde trein! Gelukkig waren alle passagiers van die trein al uit de ontspoorde wagon gestapt, maar de bestuurder van de tweede trein raakte wel gewond. En hij was niet de enige! Nog een passagier had toen hij omviel zijn been gebroken en een andere passagier had een wond aan zijn hoofd. Eigenlijk was het nog best goed afgelopen met zo weinig gewonden!
Een zweefvliegtuig was net over het vliegveld gevlogen toen de twee treinen botsten. Via de boordradio waarschuwde hij de mensen op het vliegveld en die belden meteen het alarmnummer. Nu de politie en ziekenauto’s waren gewaarschuwd zouden de gewonden niet al te lang meer op hulp hoeven te wachten!
Toen de eerste ambulance - gelijk met de politie - bij het bruggetje kwam zagen Karel en Koos hoe twee mannen een dik touw met een haak aan de brugleuning vastmaakten en hoe ze even later langs het touw naar beneden klommen, naar de gewonden. Ze konden niet te dicht bij komen, want de omgeving van de brug was door de politie afgezet. Ze zagen nog wel, hoe een paar mannen van de ziekenwagens (er waren er nu al vier!) vier touwen aan een brancard bonden en die vervolgens naar beneden lieten zakken. Een hele poos later werd er hard aan de touwen getrokken en toen kwam de eerste gewonde boven. Het was de bestuurder, dat kon je aan zijn uniform zien. Hij was stevig vastgebonden op de brancard, zodat hij er onderweg niet af kon vallen! De twee jongens stonden met open mond te kijken hoe de gewonde treinpassagier in de ziekenauto werd gelegd en hoe de eerste auto op weg ging naar het ziekenhuis. Al gauw gingen er nog twee ambulances weg en de twee die er nu nog stonden konden de overige twee gewonden wel wegbrengen. De politie ging ook eens beneden kijken. Twee agenten lieten zich ook aan de touwen naar beneden zakken en keken daar eens rond. Al gauw zagen ze, dat er een flink stuk boomstam op de rails lag. Nu snapten ze hoe de eerste trein had kunnen ontsporen. Maar hoe kon die boomstam nu op de rails zijn terechtgekomen? Daar snapten ze niets van. Ze klommen weer naar boven en toen ze weer op de brug stonden, stapte er opeens een man op hen af. Hij zei: “Weten jullie wie dat ongeluk hebben veroorzaakt?” Met zijn rechterwijsvinger wees hij in de richting van Koos en Karel. Die twee hadden wel door de grond willen zakken, maar dat ging natuurlijk niet! De grootste van de twee agenten stapte op de jongens af. “Is het waar?, vroeg hij, “hebben jullie echt die trein laten ontsporen?” Karel vertelde hoe ze de boomstam hadden gevonden en hoe ze hadden geprobeerd, of ze die met een dikke tak van zijn plaats konden krijgen. “We wilden echt niet, dat hij naar beneden zou vallen!”, huilde hij. “Waren we maar niet zo stom geweest! Moeten we nu in de gevangenis?”, vroeg Koos. De agenten stelden hem gerust. “Het is gelukkig nog tamelijk goed afgelopen!”, zei de één. De andere agent vroeg nog wel naar hun namen en waar ze woonden en toen mochten ze naar huis gaan. Thuis vertelden ze alles aan hun vader en moeder. Die waren gelukkig niet erg boos. En zo eindigde ook dit avontuur weer goed. De drie gewonden konden een paar dagen later al weer naar huis en de schade aan de treinen werd door de verzekering van de ouders van het tweetal vergoed. Eind goed, al goed!
Bron: De Verhaaltjesopa