zondag 30 mei 2010
Het kleine paardje
Marieke was al sinds ze heel klein was dol op paarden. Sommige mensen vinden het maar enge grote beesten, met een hele grote bek en hele grote tanden, maar Marieke vond eigenlijk alle paarden lief!
Maar de laatste tijd was er één paard waar ze echt helemaal wèg van was. Het lieve dier heette Blackie, omdat ze (het was een merrie) bijna helemaal zwart was. En wat ook heel leuk was: Blackie zou over een paar dagen een veulentje krijgen! Marieke ging bijna elke dag naar de manege om te kijken of het kleine paardje al geboren was.
En toen was het zover. Marieke was 's middags naar de stal van Blackie gegaan en ja hoor, naast Blackie stond een heel jong veulentje. Het kon amper op zijn pootjes staan, zo wankel stond het nog! Nu had Marieke twee grote vrienden: Blackie en Bruintje, want zo had de eigenaar van de manege het kleintje genoemd, omdat het diertje bijna helemaal bruin was, heel anders als zijn moeder. Een paar keer per week ging Marieke naar haar paardjes toe. Ze borstelde ze, gaf ze vers voer en de paarden kenden haar ook al gauw. Als ze binnenkwam, kwamen ze allebei tegelijk op haar af. Samen met een vriendinnetje en natuurlijk met Jaap, de man die haar paardrijles gaf gingen ze wel eens een eindje door het bos rijden. Het veulentje draafde dan met zijn moeder mee en het verloor haar geen moment uit het oog! Het was een heel leuk gezicht, als je dat stelletje door het bos zag gaan.
Maar kleine kinderen worden groot en kleine paardjes ook. Op een dag hoorde Marieke, dat Blackie, Bruintjes moeder, aan een andere manege was verkocht. Zo gauw als ze kon fietste ze naar de manege toe. Ze liep meteen naar de box van Blackie en die kwam, zoals ze altijd deed, meteen op haar af. Bruintje was nu niet meer bij haar. Die had een eigen box gekregen, een paar deuren bij Blackie vandaan. Marieke vroeg aan Jaap of Blackie echt weggehaald zou worden en Jaap zei, dat dat waarschijnlijk die middag nog zou gebeuren. Marieke besloot te wachten tot ze echt afscheid van Blackie moest nemen. Na een klein uurtje verscheen er een auto met een paardentrailer er achter en Blackie werd uit haar stal gehaald en naar de loopplank van de trailer geleid. Even spartelde het dier tegen, maar toen stapte ze op de plank en was ze verdwenen. Voor ze de trailer instapte keek Blackie nog één keer om. Volgens Marieke keek ze speciaal naar haar, maar misschien zocht ze Bruintje ook wel. Die had van het vertrek van zijn moeder niets gemerkt. De deur van zijn box was gesloten geweest en toen Marieke bij hem ging kijken, zag ze hoe hij heel rustig uit zijn ruif aan het eten was.
Voortaan mocht Marieke op Bruintje rijden. Op de middag, dat Blackie was vertrokken, maakte zij haar eerste rit. Toen ze het paard uit zijn box haalde, liep die eerst naar de box van zijn moeder. Nou kunnen paarden natuurlijk niet huilen, maar Marieke was er bijna zeker van, dat ze tranen in de ogen van haar paard zag, toen die de lege stal van zijn moeder ontdekte. Toch ging ze een eindje met hem rijden. Na een tochtje van anderhalf uur waren ze weer terug in de manege. Marieke verzorgde haar paard eerst nog en ging toen naar huis. De daarop volgende weken reed ze steeds weer op Bruintje en het paard en zij werden echte vrienden!
Twee maanden nadat Blackie was weggehaald maakte Marieke weer eens een flinke rit met Bruintje. Deze keer was ze alleen, maar dat vond ze niet erg. Samen met haar paard reden ze deze keer niet het bos in, maar ze maakten een tocht over smalle paden tussen de weilanden in de buurt van de manege. En wat er toen gebeurde! Ruim een uur waren ze onderweg, toen Bruintje plotseling vreemd ging doen. Eerst hinnikte hij plotseling heel hard en het leek wel, of er in de verte ook een paard hinnikte! Toen ging Marieke's paard op zijn achterbenen staan! En voor ze wist wat er gebeurde stoof het dier er als een speer vandoor. Marieke moest haar uiterste best doen om niet van haar paard te vallen, want niet alleen holde die erg snel, hij sprong bovendien ook nog af en toe over een afrastering van een weiland! Ze klemde zich vast aan zijn manen en opeens stond Bruintje stil. Midden in het weiland, waar hij was gestopt, stond een bijna zwarte merrie. Marieke zag het meteen en Blackie, want die stond daar, kwam direct naar hen toe. O, wat waren die twee dieren blij! Ze knuffelden elkaar gewoonweg. Bruintje had zijn moeder weer gevonden!
Bron: De verhaaltjesopa
maandag 24 mei 2010
EEN VERHAAL OVER DE ZON
zaterdag 22 mei 2010
De Aardige Reus.
De Aardige Reus.
Ver weg in de bossen van het Zwarte Woud in Duitsland woonde een reus.
Meestal zijn reuzen niet zulke leuke kerels. Ze zijn beresterk en met hun grote voeten kunnen ze zo een kabouterhuisje in elkaar stampen. En als er ergens lekkere appels of peren aan een boom hangen, dan eet zo’n reus in één uurtje zo’n hele boom leeg. En de andere mensen in het bos moeten tegen een lege boom aankijken. Ook gebeurt het nog al eens, dat een reus per ongeluk op iemands voet stapt. En dat doet pijn! Zo’n man of vrouw kan dan weken lang niet lopen!
Maar onze reus is een goedige reus. Hij loopt vaak langs de wegen te wandelen. Op een keer zag hij een paard en wagen rijden. De weg liep steil omhoog en het paard kon de top van de berg niet halen. En weet je wat die reus deed? Hij pakte met beide handen paard, wagen en bestuurder op! De voerman schrok zich een hoedje! Wat ging er nou gebeuren? Maar de reus droeg heel voorzichtig zijn vrachtje over de berg heen en waar de weg weer daalde zette hij alles weer netjes op de weg. Hij riep nog: “Goede reis!”. Maar dat had hij beter niet kunnen doen, want de voerman viel van schrik bijna van zijn wagen! Zo’n reus kan ook zo hard praten. Als je daar vlak bij bent, lijkt het net of het even stormt! En een lawaai dat het maakt!
Op een andere keer liep de reus door een beek. Daar kreeg hij lekkere frisse voeten van.
Opeens zag hij hoe een klein meisje drie meter verderop in de beek viel. Voor de reus was het een beekje van niets. Net goed voor natte voeten! Maar het meisje dreigde in de beek te verdrinken! De beek stroomde ook nog erg snel, zodat het meisje al gauw om een bocht van de beek verdwenen was. Als de reus er niet was geweest, was het slecht afgelopen met het arme kind. Maar die reus was er wel! Een mens had die snelle beek nooit bij kunnen benen, maar voor de reus was dat geen probleem! Hij nam een paar reuzenstappen en daar was hij al bij het lieve kind. Met één grote zwaai pakte hij het meisje uit het water en zette hij het op het droge.
Nou, als dat geen aardige reus is, dan weet ik het niet meer! Het meisje kreeg voor de schrik van de reus nog een reuzenboterham. Ze kon die boterham niet eens dragen! Die aardige reus heeft haar toen met boterham en al naar huis gedragen. Ze zat op zijn schouder en hoefde alleen maar links, rechts of rechtdoor in zijn oor te roepen. De reus zette haar vlak voor haar huis weer op de grond. En weet je wat? Dat meisje en haar vader en moeder hebben maar liefst twee dagen lang van die ene boterham gegeten!
Maar die reus beleefde nog veel meer, hoor!
Het was een koude winter, toen de reus weer eens een avontuur beleefde. In het hele Zwarte Woud lag een dik pak sneeuw! Het was nu geen zwart woud meer, maar een wit. Op sommige plaatsen lag wel twee meter sneeuw!
Voor onze reus was dat geen probleem. Met zijn grote voeten stapte hij zo over sneeuwhopen heen. En stond er eens een berg sneeuw in de weg, dan gaf hij een paar flinke klappen met zijn reuzenhanden en weg was de meeste sneeuw.
Toen de reus weer eens door het bos wandelde, hoorde hij een angstig gepiep ergens onder de sneeuw vandaan komen. Hij luisterde eens goed. Ja, hoor, daar kwam het vandaan! Met zijn grote handen haalde hij voorzichtig (voor een reus dan) een laag sneeuw weg. Hij zag nog niets! Nog een laag dan maar. Toen hij het laatste laagje sneeuw aan de kant had geschoven ontdekte hij de ingang van een hol. En daar zat een angstige moedervos. “Help me”, riep ze.
“Heb je geen andere uitgangen meer aan je hol”, vroeg de reus. “Nee”, zei de vos, “alle uitgangen zijn dicht gesneeuwd!” De reus dacht, dat de vos nu weer naar binnen en naar buiten kon door de opening die hij in de sneeuw had gemaakt. Maar die arme vos had nog meer problemen! In het hol lagen nog drie jonge vosjes. En hoe moesten die nou aan eten komen?
Nou eten vosjes het liefst kleine dieren, zoals muizen en zo, maar die zag je nergens in die sneeuw! Gelukkig kon de reus ook hier weer helpen. Weet je wat hij deed? Met grote stappen liep hij naar het dal. Daar lag veel minder sneeuw. Muizen vangen kon de reus niet. Daarvoor waren zijn handen veel te groot. Maar wel kon hij wat kolen van het land pakken en wat wortels. En daarmee hielp hij het vossengezin door de winter!
Bron: De verhaaltjesopa
donderdag 13 mei 2010
Eindelijk terug
Na een grote computercrash en een totale vernielde harde schijf zijn wel eindelijk weer terug.
Geniet zou ik zeggen met weer eens een super leuk verhaaltje.
Geniet zou ik zeggen met weer eens een super leuk verhaaltje.
De Heks en de Straaljager
De Heks en de Straaljager.
Er was eens een heks, die er genoeg van kreeg elke keer twee uur nodig te hebben om van Malden, waar ze woonde naar Nijmegen te reizen . Dat deed ze namelijk op een oude bezem!
Toen kreeg ze de kans van haar leven! Op een klein vliegveldje werd ze een dief‑heks en ze pikte een straatjager.
De baas van de straaljager zag dat wel, maar de heks was hem te vlug af! Hij zag zijn mooie vliegmachine in de wolken verdwijnen.
Toen de heks merkte, dat andere piloten achter haar aan zaten ging ze een tovertruckje uithalen. Elke keer als ze op een vliegveld lande spreidde ze haar vingers uit en zei ze "Psst". Dan bleven alle vliegtuigen staan waar ze stonden. Geen een vliegtuig kon meer opstijgen!
Zo ging de heks alle vliegvelden langs en hoe langer hoe meer vliegtuigen bleven staan waar ze stonden.
Een paar mannen gingen eens met elkaar praten. Wat doen we daar toch aan, zeiden ze. Er was een man bij die een oude wijze man in India kende. Daar gingen ze eens mee praten. Hij vroeg 40.000 gulden om de heks te vangen. Nou, dat betaalden ze maar wat graag!
Toen het 14 dagen later was hadden ze nog niets van de oude wijze man gehoord! Zou hij van onze centen lekker bruin liggen te bakken aan een mooi strand?
Maar nee, dat was niet zo! De oude man had alle vliegvelden met een plakkertje aangegeven op een wereldbol.
Toen zag hij, dat er ergens in Australië een vliegveld, waar de heks nog niet was geweest! Daar ging hij met boot en trein naar toe. "He", riep hij, "doen jullie vliegtuigen het nog?" Nou, er was daar nog niets aan de hand!
Hij was nog maar net met die mensen van de vliegveld aan het praten, toen er aan de horizon een stipje was te zien. Is dat een vliegtuig van jullie? vroeg hij. Nee, dat was niet zo. Zelfs de verkeerstoren had niets van de vliegtuig gehoord!
Dan moet dat bijna wel de heks zijn, dacht de oude, wijze man.
Toen de heks ‑ want die was het ‑ ging landen, rende hij de landingsbaan op. De heks stapte uit . Ze wilde net met haar handen de toverspreuk doen, toen de oude man haar een schop tegen haar kont gaf. Ze viel op de grond en nog voor ze verder wat kwaads uit kon voeren had de oude man haar handen beetgepakt en van achter vastgebonden. Toveren kon ze zo niet meer!
Zo, ga nou maar eens al die vliegtuigen weer laten vliegen, zei de oude man. Dat wou die heks helemaal niet. Ik ben niet gek, zei ze, jullie kunnen mij toch niets doen!
Nou dat was niet zo. Ze namen een grote ton, die op het vliegveld stond en daar werd de heks ingezet. Toen begonnen de mannen van het vliegveld steeds meer emmers water in de ton leeg te gooien. Op het laatst kwam het water bij de heks tot haar kin. Nog wilde ze niet meewerken! Toen tot aan haar mond. Ze kon nog net met haar neus adem halen. Toen nog een emmer erbij en de heks verdronk bijna. Help! schreeuwde ze. Haal me eruit! Ik zal alles doen wat jullie maar willen.
Ze kon niet in een keer alle vliegtuigen weer laten vliegen. Daarvoor moest ze naar al die vliegvelden toe.
Dat hebben ze toen gedaan. Steeds kwam er weer een vliegveld bij, waar alles weer lekker kon vliegen!
Toen het laatste toestel weer op kon stijgen, waren de heks en de oude man in Kazakstan.
Wat doen we nou met jou? Vroegen ze aan de heks. Ach, laat mij toch lopen, zei ze. Nee, zei iedereen, dat niet. Maar als je beloofd nooit meer slechte dingen te doen, zullen we je niet in de gevangenis stoppen. Je vliegtuig ben je natuurlijk kwijt, maar als je nu gaat lopen naar Malden, dan hebben we voorlopig geen last meer van je.
Ik denk, dat die lelijke heks nu nog ergens tussen Kazakstan en Malden loopt, want dat is wel een stevige wandeling!
Bron: Verhaaltjesopa
zaterdag 1 mei 2010
De Treinbotsing
De Treinbotsing.
Dit verhaal is een avontuur van Karel en Koos. De twee jongens wonen in Malden en op een mooie zonnige dag gingen ze met z’n tweeën een eindje fietsen. Ze namen de bos weg naar Groesbeek en bij het parkeerterrein naast het zweefvliegveld stopten te even. Ze keken een poosje naar de dalende en opstijgende vliegtuigen en toen ze daar genoeg van hadden gekregen liepen ze naar de spoorlijn, naast het vliegveld.
In het diepe dal van de spoorlijn reed op dat moment net een trein. Ze gingen op het bruggetje staan en zwaaiden naar de bestuurder. Die groette terug met een hard gefluit. Prachtig vonden ze dat. Naast de spoorlijn waren bos-arbeiders bezig geweest bomen om te zagen en vlak naast het pad lag een flink stuk boomstam. Ze probeerden met z’n tweeën de boomstam verder te duwen. Dat viel nog niet mee, maar toen ze er een flinke tak onder duwden kwam er toch beweging in! Nog een zetje en nog één en opeens schoot de boomstam van de helling af naar beneden. Op de treinrails bleef de stam stil liggen!
Net op dat moment kwam er een trein uit de richting Nijmegen. De bestuurder had de boomstam jammer genoeg te laat in de gaten en de trein botste er tegenaan. Door de vaart, die de trein had schoot hij uit de rails. Daarbij kwam hij ook op het spoor uit de richting Cuijk te liggen.....
Nog geen vijf minuten later naderde er een trein uit Cuijk. Met een aardig vaartje botste die trein op de ontspoorde trein! Gelukkig waren alle passagiers van die trein al uit de ontspoorde wagon gestapt, maar de bestuurder van de tweede trein raakte wel gewond. En hij was niet de enige! Nog een passagier had toen hij omviel zijn been gebroken en een andere passagier had een wond aan zijn hoofd. Eigenlijk was het nog best goed afgelopen met zo weinig gewonden!
Een zweefvliegtuig was net over het vliegveld gevlogen toen de twee treinen botsten. Via de boordradio waarschuwde hij de mensen op het vliegveld en die belden meteen het alarmnummer. Nu de politie en ziekenauto’s waren gewaarschuwd zouden de gewonden niet al te lang meer op hulp hoeven te wachten!
Toen de eerste ambulance - gelijk met de politie - bij het bruggetje kwam zagen Karel en Koos hoe twee mannen een dik touw met een haak aan de brugleuning vastmaakten en hoe ze even later langs het touw naar beneden klommen, naar de gewonden. Ze konden niet te dicht bij komen, want de omgeving van de brug was door de politie afgezet. Ze zagen nog wel, hoe een paar mannen van de ziekenwagens (er waren er nu al vier!) vier touwen aan een brancard bonden en die vervolgens naar beneden lieten zakken. Een hele poos later werd er hard aan de touwen getrokken en toen kwam de eerste gewonde boven. Het was de bestuurder, dat kon je aan zijn uniform zien. Hij was stevig vastgebonden op de brancard, zodat hij er onderweg niet af kon vallen! De twee jongens stonden met open mond te kijken hoe de gewonde treinpassagier in de ziekenauto werd gelegd en hoe de eerste auto op weg ging naar het ziekenhuis. Al gauw gingen er nog twee ambulances weg en de twee die er nu nog stonden konden de overige twee gewonden wel wegbrengen. De politie ging ook eens beneden kijken. Twee agenten lieten zich ook aan de touwen naar beneden zakken en keken daar eens rond. Al gauw zagen ze, dat er een flink stuk boomstam op de rails lag. Nu snapten ze hoe de eerste trein had kunnen ontsporen. Maar hoe kon die boomstam nu op de rails zijn terechtgekomen? Daar snapten ze niets van. Ze klommen weer naar boven en toen ze weer op de brug stonden, stapte er opeens een man op hen af. Hij zei: “Weten jullie wie dat ongeluk hebben veroorzaakt?” Met zijn rechterwijsvinger wees hij in de richting van Koos en Karel. Die twee hadden wel door de grond willen zakken, maar dat ging natuurlijk niet! De grootste van de twee agenten stapte op de jongens af. “Is het waar?, vroeg hij, “hebben jullie echt die trein laten ontsporen?” Karel vertelde hoe ze de boomstam hadden gevonden en hoe ze hadden geprobeerd, of ze die met een dikke tak van zijn plaats konden krijgen. “We wilden echt niet, dat hij naar beneden zou vallen!”, huilde hij. “Waren we maar niet zo stom geweest! Moeten we nu in de gevangenis?”, vroeg Koos. De agenten stelden hem gerust. “Het is gelukkig nog tamelijk goed afgelopen!”, zei de één. De andere agent vroeg nog wel naar hun namen en waar ze woonden en toen mochten ze naar huis gaan. Thuis vertelden ze alles aan hun vader en moeder. Die waren gelukkig niet erg boos. En zo eindigde ook dit avontuur weer goed. De drie gewonden konden een paar dagen later al weer naar huis en de schade aan de treinen werd door de verzekering van de ouders van het tweetal vergoed. Eind goed, al goed!
Bron: De Verhaaltjesopa
Dit verhaal is een avontuur van Karel en Koos. De twee jongens wonen in Malden en op een mooie zonnige dag gingen ze met z’n tweeën een eindje fietsen. Ze namen de bos weg naar Groesbeek en bij het parkeerterrein naast het zweefvliegveld stopten te even. Ze keken een poosje naar de dalende en opstijgende vliegtuigen en toen ze daar genoeg van hadden gekregen liepen ze naar de spoorlijn, naast het vliegveld.
In het diepe dal van de spoorlijn reed op dat moment net een trein. Ze gingen op het bruggetje staan en zwaaiden naar de bestuurder. Die groette terug met een hard gefluit. Prachtig vonden ze dat. Naast de spoorlijn waren bos-arbeiders bezig geweest bomen om te zagen en vlak naast het pad lag een flink stuk boomstam. Ze probeerden met z’n tweeën de boomstam verder te duwen. Dat viel nog niet mee, maar toen ze er een flinke tak onder duwden kwam er toch beweging in! Nog een zetje en nog één en opeens schoot de boomstam van de helling af naar beneden. Op de treinrails bleef de stam stil liggen!
Net op dat moment kwam er een trein uit de richting Nijmegen. De bestuurder had de boomstam jammer genoeg te laat in de gaten en de trein botste er tegenaan. Door de vaart, die de trein had schoot hij uit de rails. Daarbij kwam hij ook op het spoor uit de richting Cuijk te liggen.....
Nog geen vijf minuten later naderde er een trein uit Cuijk. Met een aardig vaartje botste die trein op de ontspoorde trein! Gelukkig waren alle passagiers van die trein al uit de ontspoorde wagon gestapt, maar de bestuurder van de tweede trein raakte wel gewond. En hij was niet de enige! Nog een passagier had toen hij omviel zijn been gebroken en een andere passagier had een wond aan zijn hoofd. Eigenlijk was het nog best goed afgelopen met zo weinig gewonden!
Een zweefvliegtuig was net over het vliegveld gevlogen toen de twee treinen botsten. Via de boordradio waarschuwde hij de mensen op het vliegveld en die belden meteen het alarmnummer. Nu de politie en ziekenauto’s waren gewaarschuwd zouden de gewonden niet al te lang meer op hulp hoeven te wachten!
Toen de eerste ambulance - gelijk met de politie - bij het bruggetje kwam zagen Karel en Koos hoe twee mannen een dik touw met een haak aan de brugleuning vastmaakten en hoe ze even later langs het touw naar beneden klommen, naar de gewonden. Ze konden niet te dicht bij komen, want de omgeving van de brug was door de politie afgezet. Ze zagen nog wel, hoe een paar mannen van de ziekenwagens (er waren er nu al vier!) vier touwen aan een brancard bonden en die vervolgens naar beneden lieten zakken. Een hele poos later werd er hard aan de touwen getrokken en toen kwam de eerste gewonde boven. Het was de bestuurder, dat kon je aan zijn uniform zien. Hij was stevig vastgebonden op de brancard, zodat hij er onderweg niet af kon vallen! De twee jongens stonden met open mond te kijken hoe de gewonde treinpassagier in de ziekenauto werd gelegd en hoe de eerste auto op weg ging naar het ziekenhuis. Al gauw gingen er nog twee ambulances weg en de twee die er nu nog stonden konden de overige twee gewonden wel wegbrengen. De politie ging ook eens beneden kijken. Twee agenten lieten zich ook aan de touwen naar beneden zakken en keken daar eens rond. Al gauw zagen ze, dat er een flink stuk boomstam op de rails lag. Nu snapten ze hoe de eerste trein had kunnen ontsporen. Maar hoe kon die boomstam nu op de rails zijn terechtgekomen? Daar snapten ze niets van. Ze klommen weer naar boven en toen ze weer op de brug stonden, stapte er opeens een man op hen af. Hij zei: “Weten jullie wie dat ongeluk hebben veroorzaakt?” Met zijn rechterwijsvinger wees hij in de richting van Koos en Karel. Die twee hadden wel door de grond willen zakken, maar dat ging natuurlijk niet! De grootste van de twee agenten stapte op de jongens af. “Is het waar?, vroeg hij, “hebben jullie echt die trein laten ontsporen?” Karel vertelde hoe ze de boomstam hadden gevonden en hoe ze hadden geprobeerd, of ze die met een dikke tak van zijn plaats konden krijgen. “We wilden echt niet, dat hij naar beneden zou vallen!”, huilde hij. “Waren we maar niet zo stom geweest! Moeten we nu in de gevangenis?”, vroeg Koos. De agenten stelden hem gerust. “Het is gelukkig nog tamelijk goed afgelopen!”, zei de één. De andere agent vroeg nog wel naar hun namen en waar ze woonden en toen mochten ze naar huis gaan. Thuis vertelden ze alles aan hun vader en moeder. Die waren gelukkig niet erg boos. En zo eindigde ook dit avontuur weer goed. De drie gewonden konden een paar dagen later al weer naar huis en de schade aan de treinen werd door de verzekering van de ouders van het tweetal vergoed. Eind goed, al goed!
Bron: De Verhaaltjesopa
Abonneren op:
Posts (Atom)