Het was een mooie dag in de herfst.
Varkentje plukte appels uit de boom...
...toen Kikker aan kwam lopen. Hij keek bezorgd.
‘Ik heb iets gevonden,’ zei hij ernstig.
‘Wat heb je dan gevonden?’ vroeg Varkentje.
‘Kom maar mee, dan zal ik het je laten zien,’
antwoordde Kikker.
En samen gingen ze op weg.
Varkentje maakte zich een beetje ongerust.
Toen ze bij de rand van het bos gekomen waren,
wees Kikker naar de grond.
‘Kijk,’ zei hij, ‘kapot. Hij doet het niet meer.’
‘Hij slaapt,’ zei Varkentje.
Op dat moment kwam Eend er aan.
‘Wat is er gebeurd?’ vroeg ze nieuwsgierig.
‘Een ongeluk?’
‘Sst, hij slaapt,’ zei Kikker.
Maar Eend dacht dat hij ziek was.
Haas, die toevallig een wandelingetje maakte,
zag al van verre dat er iets aan de hand was.
Hij knielde bij de vogel neer en keek aandachtig.
‘Die is dood,’ zei hij toen.
‘Dood,’ zei Kikker, ‘wat is dat?’
Haas wees naar de blauwe hemel.
‘Iedereen gaat dood,’ zei hij.
‘Wij ook?’ vroeg Kikker verbaasd.
Dat wist Haas niet zeker.
‘Als we oud zijn misschien,’ zei hij.
‘We moeten hem begraven,’ zei Haas.
‘Daar, onder aan de heuvel.’
Van takken maakten ze een draagbaar
en ze droegen de vogel voorzichtig naar de heuvel toe.
Ze groeven een diepe kuil in de grond.
‘Zijn leven lang heeft hij mooi gezongen,’ zei Haas plechtig.
‘Nu krijgt hij zijn welverdiende rust.’
Heel voorzichtig legden ze de dode vogel in de kuil.
Kikker strooide bloemen in het graf
en toen gooiden ze het dicht met aarde.
Ten slotte legden ze er een grote steen bovenop.
Het was doodstil.
Er was zelfs geen vogel te horen.
Diep onder de indruk gingen ze terug.
Plotseling rende Kikker er vandoor.
‘Laten we tikkertje spelen,’ riep hij.
‘Varkentje, jij bent hem!’
Ze speelden en lachten en hadden plezier
tot de zon bijna onderging.
‘ Is het leven niet prachtig!’ riep Kikker uit.
Moe maar tevreden gingen ze naar huis.
In de boom bij de heuvel zat een vogel.
Hij zong een prachtig lied - zoals altijd.