Het Kerst-ABC
A. is Augustus. Hij lijkt heel gewoon,
maar is koning en zit op een troon.
B. dat is Betlehem, klein en veracht.
Nu is het heilige nacht.
C. is het Credo, dat eerst moet gezegd.
Wie gelooft kan hier terecht.
D. is de deur van de herberg.
Gesloten.
Armoedige reizigers worden verstoten.
E. is een engel, 't is er een van de velen,
F. is de fijfel, waarop hij mag spelen.
G. is het Gloria, hoort in de velden.
Daar waar de engelen het nieuws vermelden.
H. zijn de herders die het verstonden,
en het Kind zochten, in doeken gewonden.
I. is Immannuel, God komt de mensen te hulp.
J. dat is Jozef, verbaasd en verlegen,
't Kindje huilt, hij kan er niet tegen.
K. dat is de kribbe, gevuld met stro,
als het Kindje beweegt, hoor je het zo.
L. is het lampje, het laat schaduwen leven,
M. is Maria, die dommelt nu even.
N. is Nazareth, dat speelt in haar dromen,
waarom kon thuis de geboorte niet komen?
O. is de os, die snuift welgezind.
Toe, kom niet zo dicht bij het Kind.
P. is het paleis van Herodus de koning,
hij krijgt bezoek in zijn prachtige woning.
Q. is Quo Vadis, dat vraagt hij de heren,
kom later terug, ook ik wil Hem eren.
R. is hun reis door verre woestijnen,
S. is de ster, die zij zagen verschijnen.
T. is de troon en de geschenken die ze brachten,
goud, wierook en mirre. En 't Kindje lachte.
U. is de uitweg voor jou en voor mij, want
V. is de Verlossing en
W. dat zijn wij.
'k snel nu de
X. en de
Y. maar voorbij, want
Z. is de Zoon van God,
gekomen voor allen,
voor jou en voor mij.
(Uit Jeugdpost Jaargang 20, nr. 10 december 1993)
maar is koning en zit op een troon.
B. dat is Betlehem, klein en veracht.
Nu is het heilige nacht.
C. is het Credo, dat eerst moet gezegd.
Wie gelooft kan hier terecht.
D. is de deur van de herberg.
Gesloten.
Armoedige reizigers worden verstoten.
E. is een engel, 't is er een van de velen,
F. is de fijfel, waarop hij mag spelen.
G. is het Gloria, hoort in de velden.
Daar waar de engelen het nieuws vermelden.
H. zijn de herders die het verstonden,
en het Kind zochten, in doeken gewonden.
I. is Immannuel, God komt de mensen te hulp.
J. dat is Jozef, verbaasd en verlegen,
't Kindje huilt, hij kan er niet tegen.
K. dat is de kribbe, gevuld met stro,
als het Kindje beweegt, hoor je het zo.
L. is het lampje, het laat schaduwen leven,
M. is Maria, die dommelt nu even.
N. is Nazareth, dat speelt in haar dromen,
waarom kon thuis de geboorte niet komen?
O. is de os, die snuift welgezind.
Toe, kom niet zo dicht bij het Kind.
P. is het paleis van Herodus de koning,
hij krijgt bezoek in zijn prachtige woning.
Q. is Quo Vadis, dat vraagt hij de heren,
kom later terug, ook ik wil Hem eren.
R. is hun reis door verre woestijnen,
S. is de ster, die zij zagen verschijnen.
T. is de troon en de geschenken die ze brachten,
goud, wierook en mirre. En 't Kindje lachte.
U. is de uitweg voor jou en voor mij, want
V. is de Verlossing en
W. dat zijn wij.
'k snel nu de
X. en de
Y. maar voorbij, want
Z. is de Zoon van God,
gekomen voor allen,
voor jou en voor mij.
(Uit Jeugdpost Jaargang 20, nr. 10 december 1993)
Met dank aan een zeer goede vriendin