maandag 25 oktober 2010

De verrassing

Het was oktober geworden.
De bladeren waren van de boom gevallen.
Ze lagen nu op de grond.
'Ik ga naar het huis van Pad,' zei Kikker.
'Ik ga al de bladeren bij elkaar harken die op zijn grasveld zijn gevallen. Dat wordt een echte verrassing voor hem.'
Kikker pakte een hark uit de schuur.
Pad keek uit zijn raam.
'Overal liggen van die smerige bladeren,' zei Pad.
Hij pakte een hark uit de kast.
'Ik ga naar het huis van Kikker om al zijn bladeren bij elkaar te harken.
Wat zal Kikker dat fijn vinden.'
Kikker rende door het bos, zodat Pad hem niet zou zien.
Pad rende door het hoge gras, zodat Kikker hem niet zou zien.
Kikker kwam bij het huis van Pad. Hij keek door het raam naar binnen.
'Dat komt mooi uit,' zie Kikker. 'Pad is niet thuis. Hij zal nooit te weten komen, wie zijn bladeren bij elkaar heeft geharkt.'
Pad ging naar het huis van Kikker. Hij keek door het raam naar binnen.
'Dat komt mooi uit,' zei Pad. 'Kikker is niet thuis. Hij zal nooit kunnen raden, wie zijn bladeren heeft geharkt.'
Kikker ging hard aan het werk. Hij harkte de bladeren op een grote hoop. Het grasveld van Pad was al gauw schoon. Kikker legde de hark over zijn schouder en ging op weg naar huis.
Pad begon ijverig te harken en maakte van de balderen één grote hoop.
Al gauw was er geen blad meer te zien in de voortuin van Kikker.
Pad legde de hark over zijn schouder en ging op weg naar huis.
Toen kwam de wind. Hij blies over het land. De hoop dorre bladeren die Kikker voor Pad bijeen had geharkt, werd naar alle kanten geblazen.
De hoop dorre bladeren die Pad voor Kikker bijeen had gebracht, werd naar alle kanten geblazen.
Toen Kikker thuiskwam, zei hij: 'morgen ga ik de bladeren opruimen die op mijn eigen grasveld liggen. Wat zal Pad verrast staan te kijken!'
Toen Pad thuiskwam, zei hij: 'morgen ga ik hard aan het werk om mijn eigen bladeren op te ruimen. Wat zal Kikker verrast opkijken!
Die avond waren Kikker en Pad allebei gelukkig, toen ze ieder het licht uitdeden en naar bed gingen.
 
Bron:  M. van Donkelaar, M. van Rooijen, S. Klaassen

zondag 17 oktober 2010

Een herfstverhaal over gele, rode en bruine vallende blaadjes

Een herfstverhaal over gele, rode en bruine vallende blaadjes


Heel lang geleden, toen de aarde nog niet zo lang bestond en de bomen altijd groen waren, ging een man op weg naar het noorden. De middagzon scheen op zijn rug en hij trok over bergen en rivieren, door bossen en woestijnen, tot hij in een prachtig sprookjesland kwam.

Het was ongelooflijk, daar kwam de zon maar een heel klein stukje boven de horizon en ging hij heel vroeg weer onder, maar onder zijn stralen werd de wereld in allerlei kleuren gezet. De bomen hadden de meeste kleuren. Ze waren niet altijd groen, zoals bij hem thuis in het zuiden, nee, ze schitterden in verschillende kleuren geel, rood en bruin. In de verte staken de bergen er boven uit, die blauw waren met toppen wit van de sneeuw.

Toen de man na enige tijd terugging naar het zuiden en aan de mensen uit zijn dorp vertelde wat hij gezien had, wilde niemand hem geloven.

"Dat is een sprookje," zeiden ze tegen hem en ze lachten hem uit. "De bomen zijn toch nooit geel, rood en bruin."

"En toch is het waar. Ik heb het met mijn eigen ogen gezien," zei de man. "Als jullie me niet geloven, ga dan zelf kijken." Maar de dorpsbewoners waren gemeen, en zeiden: "Als je wilt dat wij je geloven, ga dan zelf nog een keer en neem dan een tak van zo'n rode, gele en bruine boom mee."

"Dat zal ik doen," zei de man en hij ging opnieuw de lange weg naar het noorden.

Er was een hele tijd voorbijgegaan, en de man was nog altijd niet terug. De mensen waren hem al bijna vergeten. Maar op een dag werden ze aan hem herinnerd. In het dorp kwam een prachtige gekleurde vogel aanvliegen die in zijn snavel een tak met gele, rode en bruine kleuren had. De vogel wierp de tak in een boom en op hetzelfde ogenblik werd de boom helemaal geel, rood en bruin.

De gekleurde vogel was de man die naar het noorden was gegaan. Toen de mensen allemaal kwamen kijken, krijste hij, alsof hij hen uitlachte en hij vloog weg. Maar de tak met de herfstbladeren liet hij liggen. Vanaf die tijd verloren de bomen in de herfst gele, rode en bruine blaadjes.

Bron: Niet bekend

maandag 11 oktober 2010

De winterslaap.

De winterslaap.

Egel was zoek. Hij was nergens meer te vinden. Hij gedroeg zich al een beetje vreemd de laatste tijd. Hij zat alleen maar te eten, en elke keer als je egel zag was hij een beetje dikker geworden.
 Flip de mus maakte zich een beetje zorgen om egel. Er zal toch niks aan de hand zijn. Een tijdje geleden kwam flip de mus, egel nog tegen. Flip vroeg toen aan egel, wat ben jij nou aan het doen, je zit al  20 dagen alleen maar te eten. En je komt nooit meer met mij spelen. Het is herfst zei de egel met een volle mond, want hij had net in een lekkere paddestoel gebeten. Nou en, zei flip dat is toch fijn, dan krijgen alle blaadjes een ander kleur, en dan vallen ze van de boom zei flip. Ik vind dat toch zo’n mooi gezicht al die kleuren. Rode, en gele en bruine blaadjes die allemaal op de grond liggen dat is toch leuk dan kunnen we ons goed verstoppen zei flip. 

Nee, zei de egel, het is herfst, ik kan niet komen spelen. Maar ik ga nu weer want ik heb trek in een lekkere regenworm, of in een dikke slak of misschien wel een appeltje wat de mensen hebben achtergelaten. En weg was egel. En flip de mus bleef weer alleen achter.
En nu was egel dus zoek. En het was nu al bijna winter. Flip had overal gekeken, maar hij had hem nergens kunnen vinden. En flip was een beetje teleurgesteld. Hij ging maar op zoek naar kikker of de vis misschien wisten zij wel waar egel nou was.
 Toen hij bij de vijver was aangekomen zag hij vis al zwemmen. Vis, Vis, riep flip. Ik wil je vragen. Shhh, zachtjes zei vis, je moet niet zo schreeuwen hoor zei de vis. Heel veel dieren doen nu de winterslaap en als jij zo gaat schreeuwen dan worden ze allemaal wakker. 

Tjielp Een winterslaap zei flip. Ja zei vis, een winterslaap. En toen begon vis uit te leggen. Als het herfst is vallen alle blaadjes van de bomen, en het wordt buiten veel kouder. Dat is voor de dieren een teken dat het gauw winter gaat worden. Alle dieren gaan dan op zoek naar eten, en ze eten hun buikje flink rond, en worden ze ook een stuk dikker. Ja zegt flip, dat gebeurde bij egel ook. Precies, zei vis, egel ging lekker veel eten, en dat doet hij zodat hij de heeeele winter kan slapen. Dan hoeft hij niet meer wakker te worden om een lekker hapje te gaan zoeken. Oh zei flip, dus egel is nu aan het slapen? Ja zei vis. Eerst heeft hij een mooi holletje gemaakt, dat heeft hij gedaan om de hele winter lekker warm te blijven. Hij zoekt een mooi plekje uit en haalt dan allemaal blaadje naar binnen. 
Ohh, ik snap het zei flip, dus hij is helemaal niet zoek. Nee hoor zei vis. En in de lente wordt egel weer wakker. Dan kan je weer fijn met egel spelen.
En onthoudt goed, zachtjes zijn he, in het bos? Ja, fluisterde flip, en hij liep fladderde heel zachtjes weg.

Bron:Juf Sanne

zondag 10 oktober 2010

Bram, het Zeehondje.

Bram, het Zeehondje.

Op de Waddenzee bij Nederland woonde een jong zeehondje. Het heette Bram. Bram had ook nog een zusje, dat heette Toos. Met hun vader en moeder zwommen ze de hele dag lekker rond tussen de zandbanken van het Wad. Er was genoeg te eten voor iedereen en als ze hun buikje rond hadden gegeten gingen ze lekker een beetje zwemmen en spelen in het water. Daar hebben zeehondjes geen A- of B-diploma voor nodig! Wanneer ze moe waren geworden lagen ze lekker in het zand te zonnen. Daar werden ze wel niet mooi bruin van, zoals mensen, maar ze vonden het wel lekker.
Op een dag ging Bram in zijn eentje wat verder weg van het Wad waar ze woonden, dan hij anders deed. Heel in de verte lag een tamelijk grote, zwarte boot. Daar wilde hij wel eens even een kijkje nemen. Toen hij er vlak bij was, gebeurde er iets vreselijks! Bram nam net een flinke duik onder water, toen hij ineens in de gaten kreeg, dat voor hem en op zij van hem allemaal draden zaten. Die arme Bram was in het net van de visser terechtgekomen! Die boot, waar hij op af zwom was een vissersboot!
Bram kon geen kant meer op. Omdraaien ging niet, daarvoor was het net te smal. Achteruit zwemmen is ook niet makkelijk voor een zeehond. En links en rechts was alleen maar dat net!
Als hij een jongetje was geweest was hij vast in huilen uitgebarsten, maar hoewel kleine zee hondjes huilers heten, kon Bram geen tranen met tuiten huilen. Het was toch al nat genoeg in de zee.....
Op het Wad begon Toos zich ongerust te maken. Ze had al een hele tijd niets van Bram ge hoord! Waar zat die drommelse kwajongen toch? Ze besloot de zee op te gaan en al gauw zag ze de vissersboot in de verte liggen. Bram zou daar toch niet naar toe gegaan zijn? Iedere zeehond wist toch hoe gevaarlijk vissers waren! Toos besloot om toch meer eens bij die boot te gaan kijken. Toen ze er een paar honderd meter vandaan was, zag ze hoe de vissers bezig waren een groot net naar binnen te halen. Er zaten veel vissen in. Hun schubben glinsterden in de zon. En toen..... zag ze hoe in het net ook een zeehondje vast zat. Bram natuurlijk! O, o, wat moest ze doen?
Met een reuzevaart zwom ze terug naar de zandbank waar haar vader in de zon lag. Ze vertel de hem wat ze had gezien en ook, dat die boot er nog steeds lag. Vader ging meteen met haar mee terug om te zien of hij nog wat kon doen.
Aan boord van de vissersboot was het net nu helemaal binnen gehaald. De vissers vonden het wel grappig, zo’n klein zeehondje te hebben gevangen. “Wat zullen we met hem doen?”, vroe gen ze aan elkaar. De één wilde hem op de vismarkt verkopen, gelijk met alle andere vis. Een ander voelde er meer voor om hem aan een circusdirecteur te verkopen. Dan kon hij kunstjes leren. Het publiek kon daar dan om lachen. Weer een ander zei: ”Geef hem maar aan mij, dan kunnen mijn kinderen er mee spelen!”. Ze zouden wel zien, wanneer ze weer aan de wal waren. Ondertussen zat Bram op het dek zijn ogen uit te kijken. Al die grote mensen! Hij werd er bang van. Was hij maar niet zo ver weg gezwommen! Dan was hij nou leuk met Toos aan het spelen!
Opeens hoorde Bram wat. Uit het water kwam het geluid van een vader-zeehond. Zou dat papa zijn! Hij hoopte het zo! En o, wat zou hij daar graag naar toe willen gaan!
Juist op dat moment liep de  visser, die hem mee naar huis wilde nemen op hem af. Hij pakte Bram op en nam hem in zijn armen. Nu kon Bram over de reling heenkijken. En daar zag hij de vertrouwde kop van zijn vader! En daarnaast zwom Toos! Hij werd er wild van. Hij zwaaide met zijn staart en hij zwiepte met zijn vinnen. Van schrik liet de visser Bram uit zijn handen vallen. Die kwam precies op de rand van de boot terecht. Zou hij terug vallen in de boot? Nee, het scheelde niet veel, maar op het laatste moment kantelde Bram de goede kant op. Hij was weer vrij!
Op de boot klonk een kreet van teleurstelling! Maar Bram wist niet hoe gauw hij bij papa en Toos moest zien te komen. Samen zwommen ze weer terug naar de zandbank. Het avontuur was goed afgelopen. Bram moest er niet aan denken, dat hij bijna een circusclown was gewor den!

Bron: De verhaaltjesopa

maandag 4 oktober 2010

Een herfstdoos maken

Een herfstdoos maken


Jasper en Sanne zitten aan de grote tafel in de woonkamer. Het is gezellig. Poekie Poes ligt te snorren dichtbij de verwarming. Buiten tikt de regen tegen de ruiten. Het is herfst.
Op de tafel liggen mooie gekleurde herfstbladeren: rood en geel. Beukennootjes, kastanjes en takjes. Die hebben Sanne en Jasper allemaal gevonden in het bos. Sannes moeder legt nog meer spullen op tafel: scharen, lijm, verf en doorkijkpapier.
'Nou hebben jullie alles', zegt ze. Jasper en Sanne kijken naar hun dozen. Ze gaan een herfstdoos maken. Maar hoe moet dat dan?
'Jullie moeten eerst de deksel eraf halen. Dan kunnen jullie de binnenkant met bladeren plakken', zegt Sannes moeder. Ze doet voor hoe het moet.
Met rode blosjes op hun wangen zijn Jasper en Sanne aan het werk. Jaspers hand zit vol met lijm. De blaadjes blijven op zijn handen plakken.
'Ik heb een herfsthand', zegt Jasper. Sanne plakt blaadjes op haar gezicht.
'Ik heb een herfstgezicht', zegt ze. Ze moeten allebei lachen. Sannes moeder komt uit de keuken. Ze moet ook lachen om het rare stel.
'Zo komt die herfstdoos nooit af', zegt ze. Jasper en Sanne gaan weer braaf verder met de doos. Sannes moeder laat zien dat ze beukennootjes en kastanjes op de bodem moeten plakken. Een voor een plakken ze die vast. Dan rollen er beukennootjes van de tafel. Poekie Poes doet een oog open en daarna nog een. Hij rekt zichzelf uit en springt van de verwarming af. Hij rent achter de beukennootjes aan en schiet ze met zijn rechterpoot door de kamer.
'Laat de poes maar lekker spelen. Ik zal nu voordoen hoe jullie paddestoelen maken', zegt Sannes moeder. Van het witte karton maakt ze een steel. Van het rode karton maakt ze een hoedje.
'Er moeten nog witte stippen op. Dan is het een kabouterhuisje', zegt Sanne.
'Ja, die verven we erop', zegt Sannes moeder.
'Ik wil geen kabouters in mijn doos', zegt Jasper.
'Dan maak jij een boom', zegt Sannes moeder. Ze pakt wat bruin karton en maakt een echte boomstam. Jasper doet het na en glundert als de boom in zijn doos staat.
Zo zijn ze nog een tijdje ingespannen aan het werk. Als alles erin is geplakt pakt Sannes moeder een schaar. Ze knipt aan de voorkant en in de deksel van de doos een gat. Daarna plakt ze er doorschijnend papier voor.
'Mijn doos ook', zegt Jasper.
'Jouw doos ook', zegt Sannes moeder.
'De herfstdozen zijn klaar. Doe de deksel er maar op', zegt Sannes moeder.
Als de deksels erop zitten kijken ze in de doos.
'Oh wat mooi', zegt Sanne. Jasper kijkt en zet de doos weer op tafel.
'Vind je het niet leuk?' vraagt Sanne. Jasper haalt zijn schouders op.
'Ik vind de blarenregen leuker', zegt hij.
'Volgende week gaan we naar het bos. Dan kun je de blaadjes weer in de lucht gooien. En we gaan op zoek naar de bewoners van het bos', zegt Sannes moeder.
'Welke bewoners?' vraagt Jasper.
'Eekhoorntjes, egels, muisjes', zegt Sannes moeder.
'Jaaa! Dat is leuk', roepen ze alletwee tegelijk.
'En nu gaan we de spullen opruimen. De herfstdozen zetten we op het kastje. Jullie hebben wel een warme chocolademelk verdiend', zegt Sannes moeder.

©Anne de Vries-Neuteboom